Maakt het iets uit op welk uur van de dag iemand chemotherapie toegediend krijgt? Voor vrouwen met een bepaald type kanker wel, blijkt uit een recente studie uit Zuid-Korea. Vrouwen met diffuus grootcellig B-cel lymfoom (‘diffuse large B-cell lymphoma’, DLBCL) die ’s ochtends behandeld werden met chemotherapie, bleken een significant kortere progressievrije overleving (‘progression-free survival’, PFS) en algehele overleving (‘overall survival’, OS) te vertonen dan vrouwen die in de middag de behandeling ontvingen. Opmerkelijk genoeg werd er bij mannen geen noemenswaardig verschil vastgesteld. De bevindingen uit dit onderzoek zijn onlangs gepubliceerd in JCI Insight.
Bij oncologen bestaat er al geruime tijd belangstelling voor het idee om kankerbehandelingen af te stemmen op het circadiaanse ritme van patiënten. Deze behandelstrategie wordt chronotherapie genoemd, waarbij medicinale interventies worden toegediend op specifieke momenten, om de werkzaamheid te vergroten en tegelijkertijd bijwerkingen te minimaliseren. Koreaanse wetenschappers Dae Wook Kim, Ja Min Byun, Jeong-Ok Lee, Jae Kyoung Kim en Youngil Koh onderzochten in hoeverre deze behandelstrategie zinvol kan zijn bij volwassen DLBCL-patiënten die met chemotherapie behandeld worden.
Voor hun onderzoek voerden de wetenschappers chronotherapeutische analyses uit op twee cohorten met in totaal 210 patiënten. Het eerste cohort werd om 8.30 uur behandeld met R-CHOP (rituximab plus cyclofosfamide, doxorubicine, vincristine en prednison), het tweede cohort om 14.30 uur. De patiënten kregen 4-6 doseringen per behandelsessie, met tussenpozen van ongeveer drie weken. Het hoofddoel van de studie was vaststellen hoe de timing van de behandeling van invloed was op de overleving en het bijwerkingenprofiel.
De mediane leeftijd bij diagnose was 61 jaar (bereik: 27-77 jaar), en bij ongeveer de helft van de patiënten was sprake van gevorderde kanker van stadium III of IV. De mediane follow-up bedroeg 40,7 maanden.
De onderzoekers rapporteerden een significant kortere PFS en OS bij vrouwen die ’s morgens behandeld werden, vergeleken met vrouwen die chemotherapie in de middag ontvingen (PFS HR [95%-BI]: 0,35 [0,13-0,96]; OS HR [95%-BI]: 0,14 [0,01-1,11]).
De onderzoekers waren daarnaast genoodzaakt de dosering voor vrouwen in het ochtendcohort te verlagen vanwege ernstige bijwerkingen als infecties en neutropenie. Vrouwen in de ochtend-groep hadden vaker last van infecties (16,7% in ochtend-cohort tegenover 2,4% in middag-cohort) en febriele neutropenie (respectievelijk 20,8% tegenover 9,8%) in vergelijking met vrouwen die pas in de middag chemotherapie kregen.
Verder bleken vrouwen die in de middag met chemotherapie behandeld werden een 12,5 keer lagere sterfte te vertonen (2% vergeleken met 25% bij vrouwen in het ochtendcohort), en een 2,8 keer lagere kans op een recidief na 60 maanden (13% tegen 37%).
De onderzoekers werken nu aan technologie die in staat is het circadiaanse ritme van elke patiënt vast te stellen op basis van hun slaappatronen, om zodoende patiënten nog preciezer op de ideale momenten te kunnen behandelen. De wetenschappers zijn daarnaast bezig met het opzetten van een grotere vervolgstudie waarin de bevindingen uit deze studie gevalideerd zullen worden. Ten slotte willen zij nog uitzoeken of chrono-chemotherapie ook zinvol kan zijn bij andere kankers en willen zij achterhalen waarom deze chronotherapie bij vrouwen zoveel meer effect heeft dan bij mannen.
Referentie