Namens de NTVH-literatuurcommissie: D. Claushuis, B. van Erven, T. Grob, E. Hesius, L. Falke, T. Flinsenberg en C. Alderweireld, deze editie met medewerking van dr. Anita Rijneveld, hematoloog bij Erasmus MC.
“In één oogopslag op de hoogte, met deze selectie van klinisch relevante literatuur van de laatste twee jaar”
1. Biologische en klinische werkzaamheid van lovotibeglogene autotemcel bij sikkelcelziekte
Kanter J, et al. N Engl J Med 2022
Sikkelcelziekte wordt gekarakteriseerd door pijnlijke, herhaaldelijke vaso-occlusieve crises. Ter behandeling van sikkelcelziekte is de gentherapie lovotibeglogene autotemcel (LentiGlobin) ontwikkeld. Deze gentherapie bestaat uit een autologe transplantatie van hematopoëtische stam- en progenitorcellen met de lentivirale vector BB305, een gen dat codeert voor een aangepast β-globine gen dat daardoor het ‘antisickling’ hemoglobine HbAT87Q produceert. In deze fase I/II-studie van Kanter et al. werd het behandelingsproces geoptimaliseerd voor drie groepen sikkelcelziektepatiënten (A, B en C). Sikkelcelziektepatiënten in groep C moesten voldoen aan strengere inclusiecriteria, zoals het hebben ervaren van minimaal vier ernstige vaso-occlusieve crises in de 24 maanden voorafgaand aan inclusie. Deze publicatie betreft een interimanalyse van groep C (n=35).
De patiënten werden na de lovotibeglogene autotemcel-infusie gedurende mediaan 17,3 (bereik: 3,7-37,6) maanden gevolgd. De behandeling sloeg aan bij alle patiënten. De mediane totale hemoglobineconcentratie steeg van 8,5 g/dL op baseline tot ≥11 g/dL in maand 6-36 na infusie. Tenminste 40% van de totale hemoglobine was HbAT87Q en dit bleek te zijn verspreid over 85% van de rode bloedcellen. Daarnaast bleek de behandeling hemolysemarkers te verlagen. Bij alle 25 patiënten die konden worden geëvalueerd, traden geen ernstige vaso-occlusieve crises op. Daartegenover werden in de 24 maanden voorafgaand aan inclusie mediaan 3,5 crises per jaar geobserveerd. Bij 3 deelnemers werd een niet-ernstige bijwerking geobserveerd die (mogelijk) gerelateerd was aan de lovotibeglogene autotemcel-behandeling, maar deze bijwerking verdween binnen een week na het ontstaan ervan. Gedurende de 37,6 maanden follow-up werden geen gevallen van hematologische kanker waargenomen.
2. Langetermijnuitkomsten van lentivirale gentherapie voor β-hemoglobinopathieën: de HGB-205-studie
Magrin E, et al. Nat Med 2022
Sikkelcelziekte en transfusie-afhankelijke β-thalassemie (‘transfusion-dependent β-thalassemia’, TDT) zijn wereldwijd de meest prevalente monogene aandoeningen. De open-label fase I/II-studie HGB-205 richtte zich op het evalueren van een gentherapie bestaand uit autologe CD34+-cellen die ex vivo behandeld werden met de lentivirale BB305-vector, welke codeert voor ‘anti-sickling’ βA-T97Q-globine die tot expressie komt in rode bloedcellen. Na een studieduur van twee jaar werden de deelnemers als onderdeel van de LTF-303- en LTF-307-follow-upstudies, voor respectievelijk TDT en sikkelcelziekte, langdurig geobserveerd. De gehanteerde inclusiecriteria waren vergelijkbaar met die bij allogene transplantatie, maar waarbij enkel patiënten zonder een genetisch identieke, histocompatibele donor werden toegelaten.
Vier TDT-patiënten en drie sikkelcelziektepatiënten van 13-21 jaar werden behandeld nadat ze 4,6-7,9 jaar eerder myeloablatie met busulfan hadden ondergaan, waarbij een mediane follow-upduur van 4,5 jaar werd bereikt. Er werden geen geneesmiddel-gerelateerde bijwerkingen geobserveerd. Bij twee sikkelcelziektepatiënten werd een duurzame klinische remissie en vermindering van de ziektesymptomen geobserveerd, terwijl de transfusiefrequentie kon worden verlaagd bij de derde patiënt. Alle TDT-patiënten bleven na de behandeling transfusievrij, wat gepaard ging met een verbetering van de dyserytropoëse en ijzerstapeling.
3. CRISPR-Cas9-genbewerking voor sikkelcelziekte en β-thalassemie
Frangoul H, et al. N Engl J Med 2021
Transfusie-afhankelijke β-thalassemie (‘transfusion-dependent β-thalassemia’, TDT) en sikkelcelziekte (‘sickle cell disease’, SCD) zijn ernstige monogene aandoeningen met heftige en soms zelfs levensbedreigende bijwerkingen. De transcriptiefactor BCL11A onderdrukt de expressie van γ-globine en foetaal hemoglobine in rode bloedcellen. In deze studie werd elektroporatie uitgevoerd op CD34+ hematopoëtische stam- en progenitorcellen van gezonde donoren, met CRISPR-Cas9-techniek gericht op de voor rode bloedcellen specifieke BCL11A-versterker.
Ongeveer 80% van de allelen op deze locus bleek achteraf te zijn gemodificeerd, waarbij geen bewijs werd gevonden voor ‘off-target’-modificaties. Twee patiënten, 1 TDT-patiënt en SCD-patiënt, ondergingen na myeloablatie een transplantatie met autologe CD34+-cellen, die met CRISPR-Cas9 gericht op dezelfde BCL11A-versterker werden gemodificeerd. Na meer dan een jaar follow-up hadden beide patiënten een hoge mate van allelische modificaties in het beenmerg en bloed, toenamen in foetaal hemoglobine en transfusie-onafhankelijkheid. Bij de SCD-patiënt kwamen daarnaast geen vaso-occlusieve episodes meer voor.
4. Richtlijnen van ASH 2021 voor sikkelcelziekte: stamceltransplantatie
Kanter J, et al. Blood Adv 2021
Sikkelcelziekte (‘sickle cell disease’, SCD) is een aangeboren hemoglobinopathie die leidt tot aanzienlijke complicaties en de kwaliteit van leven van patiënten negatief beïnvloedt. Hematopoëtische stamceltransplantatie (HSCT) is op dit moment de enige curatieve behandeling voor SCD, maar er is behoefte aan richtlijnen voor de toepassing van HSCT in de klinische praktijk.
De richtlijnen werden opgesteld door een multidisciplinair panel samengesteld door de American Society of Hematology (ASH), waaronder ook 2 SCD-patiënten. Het panel prioriteerde klinische vragen en uitkomsten op basis van relevantie voor behandelaars en patiënten. De ‘Grading of Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (GRADE)-aanpak werd ingezet om wetenschappelijk bewijs te beoordelen en om aanbevelingen te doen. Op deze wijze kwam het panel tot 8 aanbevelingen die patiënten en behandelaars kunnen ondersteunen bij het maken van beslissingen omtrent de timing en het soort HSCT dat ingezet kan worden bij SCD-patiënten.
Aanbevelingen 5, 6a en 6b gingen over conditioneringsschema’s bij HSCT. Het ASH-panel stelt voor om ofwel te kiezen voor bestraling van het volledige lichaam met ≤400 cGy óf voor op chemotherapie gebaseerde conditioneringsschema’s. Verder wordt geadviseerd om kinderen met SCD die in aanmerking komen voor HSCT met stamcellen afkomstig van een gematchte broer/zus myeloablatieve conditionering te laten ondergaan in plaats van melfalan/fludarabine-conditionering met gereduceerde intensiteit (‘reduced-intensity conditioning’, RIC). Ook voor volwassen SCD-patiënten die in aanmerking komen voor HSCT met stamcellen afkomstig van een gematchte broer/zus geldt het advies om myeloblatieve conditionering te verkiezen boven melfalan/fludarabine-RIC. Omdat het bewijs voor deze 3 adviezen beperkt was, dienen ze als suggestie te worden gezien, maar niet als een stricte aanbeveling.
Door gebrek aan gerandomiseerde studies waarin SCD-patiënten behandeld werden met HSCT is het bewijs onderliggend aan deze aanbevelingen over het algemeen niet erg sterk. Belangrijke aanbevelingen zijn bijvoorbeeld het overwegen van HSCT bij personen met neurologische schade of herhaaldelijke ‘acute chest syndrome’ op jonge leeftijd, en het verbeteren van niet-myeloablatieve behandelregimes. Toekomstig onderzoek zou zich moeten richten op de ontwikkeling van een robuust SCD-register, waar HSCT-studies mee vergeleken zouden kunnen worden.
5. Voxelotor bij tieners en volwassenen met sikkelcelziekte: langetermijnresultaten van de fase III-studie HOPE
Howard J, et al. Lancet Haematol 2021
Voor patiënten met sikkelcelziekte zijn slechts een paar behandelmogelijkheden beschikbaar. In 2019 is de orale sikkelhemoglobine-polymerisatieremmer voxelotor in de Verenigde Staten goedgekeurd voor de behandeling van sikkelcelziekte bij patiënten ≥12 jaar, gebaseerd op de data uit de HOPE-studie. In deze studie worden de werkzaamheid en veiligheid van voxelotor op de lange termijn gedurende de 72-weekse behandelperiode van de HOPE-studie beschreven.
De HOPE-studie is een internationale, gerandomiseerde, dubbelblinde, placebogecontroleerde, fase III-studie die plaatsvond in 60 studiecentra in Canada, Egypte, Frankrijk, Italië, Jamaica, Kenia, Libanon, Nederland, Oman, Turkije, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. De geïncludeerde sikkelcelpatiënten waren 12-65 jaar, hadden een hemoglobineconcentratie van 5,5-10,5 g/dl op het moment van inclusie, en hadden 1 tot 10 vaso-occlusieve episodes ervaren in de 12 maanden voorafgaand aan inclusie. Patiënten die regelmatig transfusies ondergingen, een transfusie hadden gekregen in de laatste 60 dagen of die in de 14 dagen voorafgaand aan de studie werden opgenomen in het ziekenhuis vanwege een vaso-occlusieve crisis werden geëxcludeerd. Deelnemers werden 1:1:1 gerandomiseerd tot eenmaal daagse orale toediening van 1.500 mg voxelotor, 900 mg voxelotor of placebo, gedurende een behandelperiode van 72 weken. Het primaire eindpunt van de studie was het percentage patiënten met een hemoglobinerespons op week 24.
In totaal werden 274 patiënten gerandomiseerd naar behandeling met 1.500 mg voxelotor (n=90), 900 mg voxelotor (n=92) of de placebo (n=92). Op week 72 was de aangepaste gemiddelde verandering in de hemoglobineconcentratie vanaf baseline 1,0 g/dl met 1.500 mg voxelotor, 0,5 g/dl met 900 mg voxelotor en 0,0 g/dl met placebo. Zowel de 1.500 mg voxelotorgroep (p<0,0001) als de 900 mg voxelotorgroep (p=0,014) verschilde significant van de placebogroep. Daarnaast werd in de 1.500 mg voxelotorgroep een significante reductie van 26,6% van de indirecte bilirubineconcentratie en een significante reductie van 18,6% van het percentage reticulocyten gemeten in week 72 ten opzichte van baseline. Het percentage patiënten in de 1.500 mg voxelotorgroep die werd beoordeeld als “matig verbeterd” of “sterk verbeterd” op week 72 was significant hoger dan in de placebogroep (74% bij 1.500 mg voxelotor versus 47% bij placebo; p=0,0057). Ernstige bijwerkingen die niet gerelateerd waren aan sikkelcelziekte werden gerapporteerd bij 28% van de patiënten in de 1.500 mg voxelotorgroep, 22% van de patiënten in de 900 mg voxelotorgroep en 25% van de patiënten in de placebogroep. Bijwerkingen van graad 3 en 4 kwamen niet vaak voor (bij <10% van de patiënten); anemie vond plaats bij 2 patiënten in de 1.500 mg voxelotorgroep, 7 patiënten in de 900 mg voxelotorgroep en 3 patiënten in de placebogroep. Er vonden tijdens de studie 6 sterfgevallen plaats, bij 2 patiënten uit elke studiegroep. In alle gevallen was het overlijden niet aan de behandeling gerelateerd.
Behandeling met 1.500 mg voxelotor leidde in deze studie tot een snelle en duurzame verbetering van de hemoglobineconcentratie, welke behouden werd gedurende 72 weken en de morbiditeit geassocieerd met hemolytische anemie bij sikkelcelziekte mogelijk substantieel kan beperken.
6. Risico op vaso-occlusieve crisis na blootstelling aan corticosteroïden bij patiënten met sikkelcelziekte
Walter O, et al. Blood 2022
Bij patiënten met sikkelcelziekte (‘sickle cell disease’, SCD) is het optreden van vaso-occlusieve crises (VOC’s) een grote zorg. In een aantal gevallen lijkt blootstelling aan systemische corticosteroïden de frequentie van VOC’s mogelijk te verhogen. Tot dusver is echter geen vergelijkende studie uitgevoerd naar dit mogelijk verhoogde risico. Meerdere klinische studies hebben aangetoond dat corticosteroïden werkzaam zijn tegen VOC’s, maar ook dat ze leiden tot meer heropnamen in het ziekenhuis. In deze studie werd onderzoek gedaan naar het risico op ziekenhuisopname door VOC’s, veroorzaakt door blootstelling aan systemische corticosteroïden bij SCD-patiënten.
De studiepopulatie bestond uit SCD-patiënten met die minstens 1 keer in het ziekenhuis waren opgenomen vanwege een VOC. Informatie over corticosteroïdengebruik was afkomstig van voorschrijfdata buiten het ziekenhuis (bijvoorbeeld uit de apotheek). De primaire uitkomst van de studie was de eerste ziekenhuisopname vanwege een VOC, waarbij gecorrigeerd werd voor het genotype van de patiënt.
De hoofdanalyse bestond uit data van 5.151 patiënten. Blootstelling aan corticosteroïden bleek uit deze analyse geassocieerd te zijn met ziekenhuisopnamen vanwege VOC’s (oddsratio [95%-BI]: 3,8 [2,4-5,6]). Voor patiënten die blootgesteld werden aan hydroxyurea was de oddsratio 2,6 (95%-BI: 1,1-6,4), terwijl deze bij niet blootgestelde patiënten 4,0 (95%-BI: 2,5-6,3) was. De resultaten waren vergelijkbaar voor kinderen en volwassenen. De onderzoekers concluderen op basis van deze data dat blootstelling aan systemische corticosteroïden inderdaad geassocieerd is met een verhoogd risico op ziekenhuisopname vanwege VOC’s. Daarom zou blootstelling aan corticosteroïden zo veel mogelijk beperkt moeten worden bij SCD-patiënten.
7. Een fase I-dosisescalatiestudie van de pyruvaatkinase-activator mitapivat bij sikkelcelziekte
Xu JZ, et al. Blood 2022
De pathofysiologie van sikkelcelziekte (‘sickle cell disease’, SCD) wordt veroorzaakt door de polymerisatie van gedeoxygeneerd hemoglobine S. Het middel mitapivat activeert pyruvaatkinase in rode bloedcellen en glycolyse, wat leidt tot een toename van de adenosinetrifosfaat (ATP)-concentratie en een afname van de 2,3-difosfoglyceraatconcentratie. Beide veranderingen kunnen een therapeutisch doel dienen bij SCD-patiënten. In deze studie zijn de veiligheid en verdraagbaarheid van meerdere toenemende doses mitapivat onderzocht bij volwassenen met SCD, die recentelijk geen bloedtransfusies ondergingen en waarbij geen recente veranderingen in hydroxyurea of I-glutaminetherapie plaatsvonden.
In totaal ontvingen 16 deelnemers 3 oplopende doseringen mitapivat (5, 20 en 50 mg, tweemaal daags), elk gedurende 2 weken. Na aanpassing van het studieprotocol werd de dosis bij 9 deelnemers verhoogd tot 100 mg tweemaal daags. Alle onderzochte doseringen van mitapivat werden goed getolereerd, waarbij de meest voorkomende behandelingsgerelateerde bijwerkingen slapeloosheid, hoofdpijn en hypertensie waren. Er vonden 6 ernstige bijwerkingen plaats, waarvan 4 vaso-occlusieve crises, één niet aan een vaso-occlusieve crisis gerelateerde schouderpijn en één reeds bestaande longembolie. Twee vaso-occlusieve crises vonden plaats tijdens het afbouwen van het geneesmiddelgebruik en waren mogelijk behandelingsgerelateerd; geen van de andere ernstige bijwerkingen leken gerelateerd aan het geneesmiddel.
De gemiddelde toename in hemoglobine bij de dosis van 50 mg was 1,2 g/dl, waarbij 56,3% van de patiënten een toename in de hemoglobinerespons van ≥1 g/dl vertoonde, vergeleken met baseline. Daarnaast werden reducties in hemolytische markers en dosis-afhankelijke reducties in 2,3-DPC en toenamen in ATP geobserveerd. Deze studie biedt daarmee ‘proof-of-concept’ wat betreft de ziektemodulerende werking van mitapivat bij SCD-patiënten.
8. Sevuparin voor de behandeling van acute pijncrisis bij patiënten met sikkelcelziekte
Biemond BJ, et al. Lancet Haematol 2021
Momenteel zijn er geen behandelingen beschikbaar voor vaso-occlusieve crises bij sikkelcelziekte. Sevuparin is een gemodificeerd laagmoleculair gewicht heparine (LMWH), waaruit de antitrombinebindingsplaats is verwijderd. In de huidige studie werd onderzocht of sevuparin de duur van vaso-occlusieve crises kan verkorten bij patiënten met sikkelcelziekte, die zijn opgenomen in het ziekenhuis.
De multicenter, dubbelblinde, placebogecontroleerde, fase II-studie werd uitgevoerd in 16 ziekenhuizen in Nederland, Libanon, Turkije, Bahrein, Oman, Saudi-Arabië en Jamaica. Patiënten gediagnosticeerd met verschillende soorten sikkelcelziekte (HbSS, HbSC, HbSβ0-thalassemie of HbSβ+-thalassemie) van 12-50 jaar werden geïncludeerd. Patiënten moesten daarnaast een stabiele dosis hydroxyurea ontvangen en in het ziekenhuis zijn opgenomen vanwege een vaso-occlusieve crisis voor parenterale toediening van opioïden, waarbij ze naar verwachting minstens 48 uur in het ziekenhuis zouden verblijven. Deelnemers werden 1:1 gerandomiseerd naar intraveneus sevuparin (18 mg/kg/dag) of placebo (NaCl, oplossing van 0,9%) op dag 2-7, totdat de vaso-occlusieve crisis was opgelost. Het primaire eindpunt was het einde van een vaso-occlusieve crisis, gedefinieerd als vrijheid van parenteraal opioïdegebruik én gereedheid voor ontslag uit het ziekenhuis volgens het oordeel van de patiënt of behandelaar.
In totaal werden 144 patiënten gerandomiseerd, waarvan er 69 sevuparin toegediend kregen en 75 placebo. De mediane leeftijd van de deelnemers was 22,2 jaar (bereik: 12,2-33,6 jaar), 72% was volwassenen en 63% was man. Uit de analyse van de ‘intention-to-treat’-populatie bleek geen significant verschil in de mediane tijd tot het einde van de vaso-occlusieve crisis tussen de sevuparin- en placebogroep (hazardratio [95%-BI]: 0,89 [0,60-1,30]; p=0,55). Ernstige bijwerkingen werden gerapporteerd bij 22% van de patiënten in de sevuparingroep en ook bij 22% van de patiënten in de placebogroep. De meest voorkomende aan de behandeling gerelateerde bijwerking was temperatuursverhoging (25% bij sevuparin versus 22% bij placebo), constipatie (18% bij sevuparin versus 22% bij placebo) en verlaagd hemoglobine (26% bij sevuparin versus 12% bij placebo). In de sevuparingroep vonden geen sterfgevallen plaats en in de placebogroep vond 1 sterfgeval plaats na een hyperhemolytische episode door allo-immunisatie.
Zowel deze studie als andere klinische studies waarin onderzoek werd gedaan naar adhesieremmers bij sikkelcelziekte, suggereren dat selectine-gemedieerde adhesie mogelijk een belangrijke rol speelt bij de start van vaso-occlusie, maar niet bij het behoud daarvan. Dit duidt erop dat strategieën voor de behandeling van vaso-occlusieve crises verschillen van strategieën ter preventie van vaso-occlusieve crises.
9. COVID-19 en het risico op veneuze trombo-embolie bij patiënten met sikkelcelziekte
Singh A, et al. Blood Adv 2022
Veneuze trombo-embolie (VTE) is een levensbedreigende complicatie die kan optreden bij zowel patiënten met sikkelcelziekte (‘sickle cell disease’, SCD) als personen met een ernstige COVID-19-infectie. Hoewel eerdere studies hebben aangetoond dat SCD-patiënten risico lopen op een ernstig verloop van COVID-19, is het onduidelijk of een COVID-19-infectie het risico op VTE bij deze populatie verder verhoogd.
Met behulp van elektronische gezondheidsdata uit het onderzoeksnetwerk TriNetX werden 2 groepen SCD-patiënten geïdentificeerd die in 2020 werden opgenomen in het ziekenhuis: patiënten met COVID-19 en patiënten zonder COVID-19. Van de 281 SCD-patiënten die in het ziekenhuis opgenomen werden met COVID-19 en de 4.973 patiënten zonder COVID-19 bleek respectievelijk 12,46% en 8,58% een VTE te hebben ervaren in de 6 maanden na de ziekenhuisopname. Na correctie voor verschillen in baseline karakteristieken bleek dit verschil niet significant tussen de twee groepen (aangepast relatief risico [95%-BI]: 1,06 [0,79-1,41]). Op basis van deze data concluderen de onderzoekers dat ziekenhuisopname met COVID-19 het risico op VTE bij SCD-patiënten niet verder verhoogt.
10. Beperkte waarde van het op het D-dimeer-gebaseerde YEARS-algoritme om longembolie uit te sluiten bij sikkelcelziekte en HbAS
Gaartman AE, et al. Br J Haematol 2022
Sikkelcelziekte (‘sickle cell disease’, SCD) is geassocieerd met hypercoagulabiliteit en een toegenomen risico op veneuze trombo-embolie (VTE), waarbij een longembolie soms moeilijk te diagnosticeren blijkt. Een betrouwbaar diagnostisch algoritme zou hier een oplossing voor kunnen bieden. In deze retrospectieve studie werd de bruikbaarheid van het YEARS-algoritme onderzocht bij SCD-patiënten en personen met hemoglobine A en S (HbAS) met een verdenking van longembolie, op basis van D-dimeermetingen. Daarnaast werd het YEARS-algoritme vergeleken met andere niet op D-dimeer gebaseerde algoritmen, zoals de Wells-regel zonder D-dimeer en de ‘Pulmonary Embolism Rule-out Criteria’ (PERC)-regel.
De bruikbaarheid van het YEARS-algoritme werd beoordeeld op basis van de gevoeligheid, specificiteit, efficiëntie en het percentage vals-negatieve uitslagen. In totaal werden 96 D-dimeermetingen afkomstig van 72 patiënten geïncludeerd in de analyse. D-dimeerconcentraties bleken hoger bij SCD-patiënten dan bij HbAS-personen (mediaan [interkwartielbereik]: 2,68 [1,56-4,13] mg/l bij SCD versus 1,27 [0,65-4,23] mg/l bij HbAS; p=0,028). Respectievelijk 3% en 19% van de D-dimeermetingen gedaan bij SCD en HbAS-personen was normaal (<0,5 mg/l). Bij 8% van de SCD-gevallen en 43% van de HbAS-gevallen waren de D-dimeerconcentraties onder de maximale YEARS ‘cut-off’ van 1,0 mg/l. Bij 88% van de SCD-gevallen en 76% van de HbAS-gevallen werd ‘computed tomography pulmonary angiography’ (CTPA) uitgevoerd (p=0,18). Bij 7% van de SCD-gevallen en 10% van de HbAS-gevallen werd een longembolie gediagnosticeerd. De meest voorkomende uiteindelijke diagnose bij SCD-patiënten was een vaso-occlusieve crises.
Het percentage vals-negatieven van het YEARS-algoritme was 0%, maar het YEARS-algoritme was minder efficiënt dan de alternatieve PERC-regel (7% bij YEARS versus 33% bij PERC), terwijl het percentage vals-negatieven ook bij de PERC-regel 0% was. Het onderzochte algoritme met de hoogste efficiëntie was met 89% de Wells-regel zonder D-dimeer, maar dit algoritme had met 4% ook het hoogste percentage vals-negatieven. Bij personen met HbAS hadden het YEARS-algoritme en de PERC-regel een vergelijkbaar faalpercentage (0%) en efficiëntie (24%). Ook bij HbAS had de Wells-regel de hoogste efficiëntie, maar wederom ook het hoogste faalpercentage (6%).
Deze studie toont volgens de onderzoekers aan dat de bruikbaarheid van het YEARS-algoritme laag is bij SCD-patiënten, wat het gebruik van dit op D-dimeer-gebaseerde algoritme bij deze patiëntenpopulatie niet ondersteunt. Bij HbAS-personen was de efficiëntie van YEARS lager dan verwacht. De PERC-regel kan mogelijk veilig PE uitsluiten bij SCD-patiënten, maar om deze observatie te bevestigen zijn grotere, prospectieve studies nodig.