Articles

Een vergelijkende analyse van trombinegeneratieplatformen voor patiënten met een milde stollingsfactordeficiëntie

NTVH - jaargang 21, nummer 7, oktober 2024

drs. B. Haisma , dr. S.E.M. Schols , R.G.M. van Oerle , K. Verbeek-Knobbe , D. Hellenbrand , E. Verwoerd , dr. F.C.J.I. Heubel-Moenen , dr. A.K. Stroobants , D. Meijer , dr. S.R. Rijpma , dr. Y.M.C. Henskens

SAMENVATTING

Trombinegeneratie-assays beoordelen de secundaire hemostase en geven een afspiegeling van de stollingscapaciteit bij patiënten met stoornissen in het hemostatische systeem. In het Radboudumc en MUMC+ zijn hiervoor vier (semi-)geautomatiseerde platformen beschikbaar: de Ceveron s100, ST Genesia, Calibrated Automated Thrombogram (CAT) en Nijmegen Hemostase Assay (NHA). In deze studie zijn de resultaten van deze platformen vergeleken, gebruikmakend van plasma van gezonde controles en van patiënten met een stollingsfactordeficiëntie. Uit de resultaten blijkt dat de trombinegeneratieparameters piekhoogte en trombinepotentiaal van monsters met milde stollingsfactordeficiënties lager zijn dan die van gezonde controles, ongeacht het gebruikte platform en reagens. De laagste trombinegeneratiewaarden werden gemeten in bloedmonsters met reagentia die speciaal zijn ontworpen om bloedingsstoornissen op te sporen.

(NED TIJDSCHR HEMATOL 2024;21:314–21)

Lees verder

Antitrombine-deficiëntie: meten is weten?

NTVH - jaargang 21, nummer 2, maart 2024

dr. L.J.J. Klinkenberg , dr. W.H.M. Vroemen , dr. M.T.J. Schütten , prof. dr. S. Middeldorp , dr. A.K. Stroobants , prof. dr. H. ten Cate , dr. Y.M.C. Henskens

SAMENVATTING

Antitrombine-deficiëntie is een erfelijke autosomaal dominante aandoening waarbij sprake is van een kwantitatief (type I) tekort of kwalitatief (type II) defect in het eiwit. Antitrombine-activiteit wordt gemeten op basis van de remming van factor IIa of Xa. Helaas is er geen enkele antitrombine-activiteitbepaling die iedere deficiëntie detecteert, en ook binnen de IIa- en Xa-assays zijn er verschillen tussen methoden. We beschrijven een casus van een patiënt met een type II-antitrombine-deficiëntie waarbij een discrepantie bestaat in de antitrombine-activiteit bepaald met twee verschillende commerciële laboratoriumtesten.

(NED TIJDSCHR HEMATOL 2024;21:89–93)

Lees verder

Monitoring van hemofiliebehandeling: de juiste laboratoriumtest voor elk middel

NTVH - jaargang 19, nummer 7, oktober 2022

dr. S.R. Rijpma , dr. S.E.M. Schols , dr. F.C.J.I. Heubel-Moenen , dr. L. Nieuwenhuizen , dr. A.K. Stroobants , prof. dr. M.P.M. de Maat , dr. P.H. Kuijper , dr. Y.M.C. Henskens , D. Meijer

SAMENVATTING

Hemofilie A of B wordt veroorzaakt door een deficiëntie in stolactiviteit van factor VIII respectievelijk IX. Behandeling van hemofilie is patiëntvriendelijker geworden met de komst van producten voor factorsuppletie met een verlengde halfwaardetijd (EHL) en emicizumab, een bispecifiek antilichaam dat factor VIII-activiteit nabootst en bovendien subcutaan kan worden toegediend. Het monitoren van behandeling met deze producten is complexer geworden, aangezien uitslagen kunnen afwijken in verschillende laboratoriumtesten met verschillende reagentia. In dit overzichtsartikel wordt ingegaan op de verschillende typen stoltesten en hun geschiktheid voor de adequate monitoring van de verschillende EHL-producten en emicizumab. Effectieve interactie tussen kliniek en laboratorium is essentieel om de juiste laboratoriumtest te selecteren voor elk middel.

(NED TIJDSCHR HEMATOL 2022;19:334–41)

Lees verder

Het effect van orale directe remmers op routine hemostasescreeningstesten

NTVH - 2013, nummer 8, december 2013

dr. Ç. Ağar , E.J. van den Dool , dr. A.K. Stroobants

Samenvatting

Door het in gebruik nemen van 3 nieuwe orale anticoagulantia, zogenoemde directe orale remmers (‘oral direct inhibitors; ODI’s), in de afgelopen 2 jaar voor preventie en behandeling van veneuze trombo-embolieën en atriumfibrilleren is er een verandering gaande in de klinische praktijk. Dit heeft ook invloed op het gebruik en de interpretatie van routine hemostasescreeningstesten in laboratoria. Dit artikel bespreekt de effecten van de directe orale trombineremmer dabigatran en de directe orale factor-Xa-remmers rivaroxaban en apixaban op de hemostasescreeningstesten protrombinetijd (PT), geactiveerde partiële tromboplastinetijd (aPTT), trombinetijd (TT) en de specifieke testen verdunde trombinetijd (dTT) en anti-Xa-bepaling in laboratoriumdiagnostiek in Nederland. De aPTT lijkt geschikt te zijn als screeningstest voor dabigatran en kan zelfs worden gebruikt als kwantitatieve test als een relatief snel en meer beschikbaar alternatief voor de dTT-bepaling. Ook de trombinetijd is geschikt voor screening op de aanwezigheid van dabigatran. Daarentegen blijken de PT- en aPTT-testen met de meest gebruikte reagentia in Nederland ongeschikt te zijn voor het screenen en monitoren van de directe factor-Xa-remmers rivaroxaban en apixaban. Vooralsnog lijkt de anti-Xa-activiteitbepaling, zij het met beperkte mate van beschikbaarheid, de beste test voor het screenen en monitoren van deze factor-Xa-remmers. In dit snel veranderende veld is er een grote vraag naar snelle hemostasescreeningstesten voor de nu al in gebruik genomen ODI’s, maar ook voor in de toekomst beschikbaar komende ODI’s. Daarom is verder onderzoek noodzakelijk om de veiligheid van de patiënt bij het gebruik van ODI’s te waarborgen.

(NED TIJDSCHR HEMATOL 2013;10:306–12)

Lees verder