Articles

Chronische lymfatische leukemie in Nederland: trends in incidentie, behandeling en overleving (1989–2008)

NTVH - 2013, nummer 7, october 2013

drs. E.C. van den Broek , prof. dr. A.P. Kater , dr. S.A.M. van de Schans , dr. H.E. Karim-Kos , dr. M.L.G. Janssen-Heijnen , dr. W.G. Peters , dr. P.T.G.A. Nooijen , prof. dr. J.J.W. Coebergh , dr. W.E.F.M. Posthuma

Samenvatting

Wij berekenden trends in incidentie (aantal nieuw gediagnosticeerde patiënten), vroege behandeling en overleving van patiënten met chronische lymfatische leukemie (CLL) tussen 1989 en 2008, gebaseerd op ‘population-based’ gegevens van de Nederlandse Kankerregistratie. De incidentie was stabiel bij mannen (5,1 gevallen per 100.000 personen per jaar (=persoonsjaren)), maar nam licht toe bij vrouwen van 2,3 tot 2,5 gevallen per 100.000 persoonsjaren. De incidentie steeg met name bij vrouwen in de leeftijd van 50–64 jaar (van 3,6 tot 4,3 gevallen per 100.000 persoonsjaren).
Over de tijd kregen patiënten minder vaak chemotherapie binnen 6 maanden na diagnose, er was een daling van 29% tot 24% bij mannen en van 25% tot 21% bij vrouwen. De relatieve vijfjaarsoverleving (dit is een benadering van de CLL-specifieke overleving) nam toe van 61% in 1989–1993 tot 70% in 2004–2008 voor mannen, en van 71% tot 76% voor vrouwen. De oversterfte ten gevolge van CLL nam af over de tijd en bleek hoger naarmate patiënten ouder zijn.
Verschillen in incidentie van CLL op basis van geslacht bleven bestaan, maar werden wel kleiner. De incidentie voor vrouwen nam toe in de richting van de stabiele incidentie voor mannen, waarschijnlijk door toegenomen detectie bij vrouwen. De bescheiden toename in overleving is mogelijk onderschat als gevolg van onderregistratie van recentelijk gediagnosticeerde indolente patiënten en het effect met terugwerkende kracht van de introductie van nieuwe therapieën.

(NED TIJDSCHR HEMATOL 2013;10:244–53)

Lees verder

HOVON 109: de effectiviteit en veiligheid van eerstelijnsbehandeling van chronische lymfatische leukemie met chloorambucil, rituximab en lenalidomide bij oudere patiënten en patiënten met comorbiditeit; een fase I/II-studie

NTVH - 2012, nummer 5, july 2012

prof. dr. A.P. Kater , dr. M.E.D. Chamuleau , dr. W.E.F.M. Posthuma , dr. M.R. Schipperus , M. Spiering , prof. dr. M.H.J. van Oers

Samenvatting

Voor oudere (≥65 jaar) en kwetsbare onbehandelde patiënten met chronische lymfatische leukemie (CLL) en behandelindicatie is sinds jaren monotherapie chloorambucil de behandeling van keuze. Dit in tegenstelling tot jongere en fitte patiënten bij wie de behandelmogelijkheden de laatste jaren sterk zijn veranderd, met als gevolg langdurige progressievrije overleving en mogelijk verbeterde totale overleving. Meerdere studies hebben echter aangetoond dat deze behandelregimes, bestaande uit combinatie-immuunchemotherapie, bij oudere en kwetsbare patiënten tot sterk verhoogde toxiciteit leidt. Ondanks duidelijke voordelen van chloorambucil voor deze patiëntengroep is het als monotherapie niet zeer effectief. Hoewel combinatietherapie met rituximab een verbetering op de totale respons laat zien, zijn complete remissies zeer zeldzaam, wat resulteert in een progressievrije overleving van minder dan 2 jaar. Voor de grote groep oudere en kwetsbare CLL-patiënten is duidelijke verbetering van behandelmogelijkheden nodig. In de HOVON 109-studie wordt een combinatie van chloorambucil, rituximab en lenalidomide getest met als hypothese dat deze combinatie van 3 middelen een verdere verbetering van de respons induceert met als gevolg een verlengde progressievrije overleving.

(NED TIJDSCHR HEMATOL 2012;9:197–201)

Lees verder