Articles

Impact genotypering in de diagnostiek naar ziekte van Von Willebrand

NTVH - 2021, nummer 7, october 2021

dr. P.L. den Exter , prof. dr. H.J.C. Eikenboom

SAMENVATTING

De ziekte van Von Willebrand vormt de meest voorkomende erfelijke bloedingsziekte en kenmerkt zich door voornamelijk slijmvliesbloedingen en bloedingen na ingrepen. Het vaststellen van de diagnose kent verschillende uitdagingen, waaronder een grote variëteit in bloedingsneiging en Von-Willebrand-factor-plasmawaarden en de noodzaak tot het verrichten van een niet altijd eenduidige subtypering. In dit overzichtsartikel wordt ingegaan op ontwikkelingen in de diagnostische methoden van de ziekte van Von Willebrand en op welke aspecten genotypering deze diagnostiek kan ondersteunen.

(NED TIJDSCHR HEMATOL 2021;18:314-21)

Lees verder

Vrouwspecifieke bloedingsproblemen bij aangeboren stollingsstoornissen

NTVH - 2018, nummer 6, september 2018

drs. M.C. Punt , prof. dr. K.W.M. Bloemenkamp , prof. dr. M.Y. Bongers , E. Grimberg , dr. M.J.H.A. Kruip , prof. dr. H.J.C. Eikenboom , dr. E.P. Mauser-Bunschoten , dr. K.P.M. van Galen

samenvatting

Eén op de honderd vrouwen heeft een erfelijke stollingsstoornis. In dit overzichtsartikel worden de prevalentie, de behandeling en het voorkómen van vrouwspecifieke bloedingsproblemen bij erfelijke stollingsstoornissen besproken. Vrouwen met aangeboren stollingsstoornissen hebben vaker dan mannen klinische verschijnselen door de extra hemostatische uitdaging van menstruatie en bevalling. De diagnostiek van deze ziekten blijkt nog steeds een uitdaging, met een aanzienlijke diagnostische vertraging als gevolg. Ongeveer 20% van de vrouwen met hevig menstrueel bloedverlies (HMB) heeft een onderliggende stollingsstoornis. HMB is geassocieerd met een verminderde kwaliteit van leven. Om de best mogelijke behandeling te realiseren, is goed overleg en afstemming tussen de gynaecoloog, hemofiliebehandelaar of internist-hematoloog en de vrouw in kwestie nodig. Het risico op postpartumbloedingen bij vrouwen met een stollingsstoornis is ondanks de huidige zorg nog steeds verhoogd ten opzichte van de algemene populatie. Ruim voor de bevalling dient dan ook een partusplan te worden opgesteld, zodat alle noodzakelijke gegevens en behandeladviezen vastliggen voor een veilige bevalling.

(NED TIJDSCHR HEMATOL 2018;15:265–70)

Lees verder

Hoe behandel ik heparine-geïnduceerde trombocytopenie?

NTVH - 2017, nummer 4, june 2017

dr. S.E.M. Schols , prof. dr. H.J.C. Eikenboom

Samenvatting

Heparine-geïnduceerde trombocytopenie (HIT) is een zeer ernstige protrombotische aandoening die ontstaat tijdens het gebruik van heparine. Trombose ontstaat als gevolg van bloedplaatjesactivatie na vorming van immuuncomplexen bestaande uit plaatjes factor 4 (PF-4)/heparine en IgG-antilichamen. Om zowel onderals overbehandeling zo veel mogelijk te voorkomen is een juiste diagnose onontbeerlijk. Hierbij wordt geadviseerd om een klinisch scoringssysteem te combineren met laboratoriumtesten (een immunologische en een functionele test). De behandeling van HIT bestaat uit het direct stoppen van heparine en het starten van alternatieve antistolling. Zelfs na het stoppen van heparine blijft het gevaar voor trombose nog vier tot zes weken aanhouden.

(NED TIJDSCHR HEMATOL 2017;14:198–206)

Lees verder

Innovatie in stolling – Nieuwe behandeltargets en -concepten in stolling

NTVH - 2017, nummer 9, april 2017

prof. dr. H.J.C. Eikenboom

Lees verder

Nieuwe ‘designerdrugs’ in de behandeling van hemofilie A

NTVH - 2017, nummer 2, march 2017

dr. S.J. Schep , prof. dr. H.J.C. Eikenboom , prof. dr. R.E.G. Schutgens

SAMENVATTING

Hemofilie A is een ernstige erfelijke bloedingsziekte die zich kenmerkt door een tekort aan factor VIII. De ziekte kent een lange geschiedenis, waarbij ook de behandeling vele ontwikkelingen heeft doorgemaakt en hemofilie van een dodelijke ziekte is veranderd in een goed te behandelen chronische aandoening. Hierbij vormt de profylactische dan wel therapeutische suppletie van factor VIII al jarenlang de hoeksteen van de behandeling. Aan deze behandeling kleeft echter een aantal belangrijke nadelen, zoals de noodzaak van frequente intraveneuze injecties en het risico op het ontwikkelen van antistoffen tegen factor VIII (ook genoemd ‘remmers’), wat optreedt bij ongeveer 30% van de patiënten met ernstige hemofilie A. In tegenstelling tot afgelopen decennia, waarin de mogelijkheden voor behandeling weinig zijn veranderd, zijn de ontwikkelingen op therapeutisch gebied de laatste paar jaar juist in een stroomversnelling gekomen. De komst van de zogenoemde nieuwe ‘designerdrugs’ vormen daarbij een belangrijke doorbraak in het arsenaal voor de behandeling van hemofilie A. Deze medicijnen hebben een ander aangrijpingspunt dan de traditionele suppletie van factor VIII en kunnen zo een oplossing bieden voor bovengenoemde problemen. Het gaat hierbij om twee middelen die de balans tussen bloeding en trombose herstellen, namelijk anti-TFPI (‘tissue factor pathway inhibitor’) en antitrombine RNAi (RNA-interferentie), en de bispecifieke antistof ACE910, die de werking van factor VIII nabootst. Voordelen van al deze middelen zijn dat ze een lange halfwaardetijd hebben, subcutaan kunnen worden toegediend en ook effectief zijn bij de aanwezigheid van remmers. Dit artikel biedt een overzicht van de stand van zaken van deze nieuwe ‘designerdrugs’.

(NED TIJDSCHR HEMATOL 2017;14:77–86)

Lees verder

DAVID-studie: perioperatieve combinatiebehandeling van DDAVP met factor VIII-concentraat bij milde hemofilie-A-patiënten

NTVH - 2016, nummer 6, september 2016

drs. L.M. Schütte , dr. R.M. van Hest , prof. dr. E.A.M. Beckers , dr. E. Coppens , dr. M.H.E. Driessens , prof. dr. H.J.C. Eikenboom , prof. dr. K. Fijnvandraat , dr. B.A.P. Laros-van Gorkom , dr. E.P. Mauser-Bunschoten , prof. dr. K. Meijer , dr. L. Nieuwenhuizen , dr. S. Polinder , prof. dr. F.W.G. Leebeek , dr. M.H. Cnossen , dr. M.J.H.A. Kruip , prof. dr. R.A.A. Mathôt

Samenvatting

De huidige behandeling van hemofilie-A-patiënten rondom operaties bestaat uit het toedienen van factor VIIIconcentraat (FVIII-concentraat) of van DDAVP om het gehalte van FVIII te normaliseren. In 2016 is de DAVIDstudie gestart. In deze studie wordt de combinatiebehandeling van DDAVP en FVIII-concentraat geëvalueerd bij milde hemofilie-A-patiënten rondom operaties. Om binnen de perioperatieve streefwaarden voor FVIII te blijven, zal er tevens gebruik worden gemaakt van farmacokinetisch (PK) gestuurd doseren. Hierdoor wordt het goedkopere DDAVP optimaal gebruikt, wat kan leiden tot vermindering van de behandelkosten. Mogelijk wordt hiermee tevens het risico op de ontwikkeling van remmers tegen FVIII verminderd, aangezien FVIIIconcentraat minder hoog wordt gedoseerd door de combinatiebehandeling.

(NED TIJDSCHR HEMATOL 2016;13:246-9)

Lees verder

Postpartumbloedingen bij vrouwen met vonwillebrandziekte of hemofiliedraagsters in Nederland

NTVH - 2016, nummer 2, march 2016

drs. S.C.M. Stoof , drs. H.W. van Steenbergen , A. Zwagemaker , dr. Y.V. Sanders , dr. S.C. Cannegieter , dr. J.J. Duvekot , prof. dr. F.W.G. Leebeek , dr. M. Peters , dr. M.J.H.A. Kruip , prof. dr. H.J.C. Eikenboom

Samenvatting

Zwangere vrouwen met bloedingsziekten behoeven specialistische zorg om een postpartumbloeding (PPH) te voorkomen. In internationale richtlijnen wordt geadviseerd profylactisch stollingsfactorconcentraat te geven bij de partus indien stollingsfactorwaarden <0,50 IU/ml zijn in het derde trimester. De optimale dosis en duur van de behandeling is echter onbekend. Het doel van onze studie was om de uitkomsten van het huidige beleid te bestuderen bij vrouwen met vonwillebrandziekte (VWZ) of dragerschap van hemofilie. Er zijn retrospectief 185 bevallingen bij 154 vrouwen geïncludeerd tussen 2002–2011. Er is informatie verzameld over bloedverlies, kenmerken van de bloedingsziekte en obstetrische risicofactoren. De uitkomst was het optreden van primaire PPH, gedefinieerd als ≥500 ml bloedverlies binnen 24 uur postpartum en ernstige PPH als ≥1.000 ml bloedverlies. Primaire PPH trad op bij 62 bevallingen (34%), waarvan 14 (8%) resulteerden in ernstige PPH. Bij 26 bevallingen is er profylactisch stollingsfactorconcentraat gegeven, omdat de stollingsfactorwaarden <0,50 IU/ml waren in het derde trimester, waarvan er 14 (54%) resulteerden in PPH. Er bleek een verhoogd risico te zijn op primaire PPH bij bevallingen die profylactisch stollingsfactorconcentraat kregen in vergelijking met bevallingen zonder profylactische behandeling (OR 2,7, 95%-BI 1,2–6,3). Concluderend was de primaire PPH-incidentie het hoogste bij bevallingen met de laagste stollingsfactorwaarden in het derde trimester, ondanks profylactische toediening van stollingsfactoren. Op dit moment is de specialistische zorg van vrouwen met bloedingsziekten onvoldoende gezien de hoge incidentie van PPH. Verdere studies zijn nodig om het bevallingsbeleid te optimaliseren in deze patiëntenpopulatie.

(NED TIJDSCHR HEMATOL 2016;13:49–56)

Lees verder