NTVH - 2013, nummer 1, january 2013
dr. N. Jonker , drs. F. Tjeerdsma , dr. E.C. Dompeling , dr. P.A. Kramer
Een onbekende vrouw meldt zich op de spoedeisende hulp met een ernstige microcytaire anemie met een hemoglobineconcentratie van 1,4 mmol/l. In deze casus wordt een bijzondere oorzaak voor de anemie besproken. Deze patiënte wordt gevolgd van presentatie tot het tot stand komen van de differentiaaldiagnose, laboratoriumdiagnostiek en uiteindelijk de behandeling. Deze casus roept vragen op over de eerstelijnsanemiescreening en de overwegingen die de arts bij het gebruik van deze protocollen moet maken.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2013;10:25–32)
Lees verderNTVH - 2012, nummer 8, december 2012
E.M. Schipper , dr. J.T. Brouwer , dr. R.E. Brouwer
Hepatitis-B-virusinfectie (HBV) is een frequent voorkomend probleem bij met name patiënten uit Zuid- Oost Azië en het Middellandse Zeegebied. Reactivatie van HBV bij chronisch dragerschap is een potentieel probleem bij patiënten met een hematologische maligniteit die met chemotherapie worden behandeld. Met de introductie van nieuwe immuuntherapieën, zoals rituximab, lijkt dit risico nog groter geworden. Wij werden recentelijk geconfronteerd met een Hindoestaanse patiënte met een grootcellig B-cellymfoom die na R-CHOP-chemotherapie een fulminante hepatitis ontwikkelde. Zij bleek drager te zijn van het HBV. Behandeling met lamivudine en corticosteroïden volgde. Helaas overleed patiënte desondanks aan leverfalen, gecompliceerd door multi-orgaanfalen. Bij hematologische patiënten die worden behandeld met chemotherapie of immuuntherapie lijkt het screenen op HBV-dragerschap of een occulte HBV-infectie noodzakelijk, ook bij de niet-directe risicogroepen. Dit dient bij voorkeur protocollair te worden vastgelegd en geldt in het bijzonder voor rituximab-bevattende chemotherapie. Bij aangetoond dragerschap kan de kans op reactivatie fors worden verlaagd door profylactische behandeling met antivirale middelen tot ten minste 6 maanden na het beëindigen van de behandeling met rituximab.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2012;9:332–8)
Lees verderNTVH - 2012, nummer 7, october 2012
D.R. Dijk , prof. dr. E.S.J.M. de Bont , dr. E.H. Schölvinck
Norovirussen zijn naakt-capsidevirussen en een veel voorkomende verwekker van gastro-enteritis. De virusdeeltjes zijn uiterst besmettelijk en moeilijk te bestrijden. Een kleine hoeveelheid virusdeeltjes kan al voor een infectie zorgen. Bij gezonde mensen zijn de symptomen na 2 tot 3 dagen verdwenen, maar bij immuungecompromitteerde mensen kan infectie leiden tot episodes van gastro-enteritis die maandenlang aanhouden. Bij deze patiënten kan dit leiden tot ernstige problemen, zoals uitdroging en verlies van elektrolyten. Daarnaast leiden verlengde periodes van gastro-enteritis bij oncologische patiënten tot uitstel van de behandeling van kanker.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2012;9:284–90)
Lees verderNTVH - 2012, nummer 6, september 2012
dr. S.H. Tonino
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2012;9:239–40)
Lees verderNTVH - 2012, nummer 6, september 2012
drs. E.F.S. van Velsen , dr. E.H.C.J. Buster , dr. D. Cheung , drs. J.M.G. Keijman , dr. J. Riedl , dr. M.D. Levin
Een 56-jarige man, bekend met een vroeg stadium chronische lymfatische leukemie (CLL) en COPD, presenteerde zich met sinds 5 dagen bestaande hoge koorts met koude rillingen, maar zonder lokaliserende klachten. De koorts persisteerde 18 dagen tijdens breedspectrum antibiotische behandeling en prednisolon. Gedurende de opname trad er een toename van kortademigheid op. Na uitgebreid aanvullend onderzoek, inclusief een bronchoscopie met bronchoalveolaire lavage, werd de diagnose ‘cytomegalovirus (CMV)-geassocieerde interstitiële pneumonie’ gesteld. Tijdens behandeling met ganciclovir werd patiënt koortsvrij en herstelde geleidelijk. Een verrichte beenmergpunctie en een computertomografiescan bevestigden het vroege stadium CLL (Rai-stadium 0, Binet-stadium A). Er waren geen aanwijzingen voor een secundaire immuunglobulinedeficiëntie of transformatie naar een diffuus grootcellig B-cellymfoom. Interstitiële pneumonie door een CMV-infectie is een zeldzame uitingsvorm van febris van onbekende oorzaak bij een patiënt zonder aantoonbare immuundeficiëntie.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2012;9:241–5)
Lees verderNTVH - 2012, nummer 5, july 2012
drs. A. Martens , A. van der Graaf , dr. L. Laterveer
Spontane koude agglutinatie van trombocyten is een zeldzaam fenomeen. In dit artikel wordt een casus beschreven van een 75-jarige man waarbij op een hematologie-‘analyser’ (Sysmex XE-2100) 21 × 109/l trombocyten werden geteld. Bij een telling in een andere modus van de ‘analyser’ (‘hydro dynamic focusing’), welke wordt uitgevoerd bij 40 °C, bleek het aantal trombocyten normaal (181 × 109/l) waardoor aan een temperatuurafhankelijke trombocytenagglutinatie werd gedacht. Deze trombocytenagglutinatie werd zowel in ethylenediaminetetra-acetaat- als in citraatbloed waargenomen. Citraatplasma van deze patiënt werd vervolgens getest met behulp van een flowcytometer (indirect op donortrombocyten) op trombocytengeassocieerd IgG en IgM bij 2 verschillende temperaturen: kamertemperatuur en bij 37 °C. Er kon geen trombocytengeassocieerd IgG worden aangetoond; trombocytengeassocieerd IgM kon alleen op kamertemperatuur en niet bij 37 °C worden aangetoond. Deze resultaten passen bij een (pseudo) trombocytopenie veroorzaakt door een IgM koude (auto)antistof. De klinische betekenis van dergelijke antistoffen is niet bekend; ze zouden mogelijk klinisch een rol kunnen spelen bij hypotherme omstandigheden (zoals bijvoorbeeld bij een hartchirurgische ingreep).
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2012;9:192–6)
Lees verderNTVH - 2012, nummer 4, june 2012
drs. C. Bethlehem , drs. P. Joosten
In deze casus wordt een patiënt beschreven met een idiopathisch hypereosinofiel syndroom (HES) die goed reageert op therapie met de tyrosinekinaseremmer imatinib. In de literatuur zijn meer vermeldingen te vinden van reactie op imatinib bij idiopathische HES. Recentelijk is een aantal nieuwe mutaties met betrekking tot PDGFRα en PDGFRβ aangetoond, maar er blijft een groep patiënten die een goede reactie heeft op therapie met imatinib zonder dat onderliggende genetische afwijkingen kunnen worden aangetoond. Mogelijk is er sprake van een mutatie in een nog onbekend doeleiwit van imatinib bij deze groep patiënten.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2012;9:154–61)
Lees verder