NTVH - 2020, nummer 4, june 2020
dr. J.L. Saes , dr. S.E.M. Schols , dr. W.L. van Heerde , dr. M.R. Nijziel
Bloedingen door fibrinolysestoornissen kunnen worden veroorzaakt door deficiëntie van een van de remmers van de fibrinolyse (plasminogeen activatorremmer type 1 (PAI-1) of alfa-2-antiplasmine (α2-AP)), of een overschot aan een van de activators van de fibrinolyse: ‘tissue type’ plasminogeenactivator (tPA) of ‘urokinase type’ plasminogeenactivator (uPA). De bloedingsneiging van patiënten met een fibrinolysestoornis wordt gekenmerkt door late nabloedingen na trauma, chirurgie en tandextracties. Bloedingen in gebieden met een hoge fibrinolytische activiteit komen ook vaak voor, zoals menorragie en epistaxis. Patiënten met α2-AP-deficiëntie hebben de meest ernstige bloedingsneiging. Recentelijk werd ontdekt dat patiënten met hyperfibrinolyse tevens een verhoogde kans hebben op obstetrische complicaties, zoals miskramen en vroeggeboorte, met name patiënten met PAI-1-deficiëntie. Fibrinolysestoornissen worden waarschijnlijk ondergediagnosticeerd door gebrek aan kennis en accurate diagnostische testen. Een deel van de grote groep patiënten die als ‘bloedingsneiging e.c.i.’ zijn geclassificeerd, heeft mogelijk een fibrinolysestoornis. In geval van een hoge verdenking, bijvoorbeeld door een positieve familieanamnese, terugkerende bloedingen of ongewone bloedingen zoals intramedullaire hematomen, moet verdere diagnostiek niet achterwege worden gelaten als de standaard hemostatische screening negatief is. Goede diagnostiek is belangrijk, omdat deze aandoeningen in het algemeen goed kunnen worden behandeld met antifibrinolytica.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2020;17:160–8)
Lees verderNTVH - 2020, nummer 3, may 2020
dr. M. Bartels , prof. dr. I. Touw
Er is een groot scala aan hematologische en niet-hematologische aandoeningen waarbij ernstige chronische neutropenie optreedt. Ernstige congenitale neutropenie (SCN) kenmerkt zich door ernstige neutropenie (neutrofielenaantal <0,5 x 109/l), een rijpingsstop in de neutrofieldifferentiatie, meestal goede respons op behandeling met G-CSF en een verhoogd risico op secundaire maligne ontaarding in MDS/AML. De laatste jaren zijn er nieuwe genen ontdekt die SCN kunnen veroorzaken, waardoor we meer inzicht hebben gekregen in zowel de pathofysiologie van SCN als de secundaire ontwikkeling van MDS/AML. Bij patiënten met de verdenking op SCN is het van groot belang om onderscheid te maken tussen de verschillende oorzaken van neutropenie, bijkomende niet-hematologische manifestaties te herkennen en op basis van de uiteindelijke diagnose een adequate follow-up in te stellen. Niet alleen bij SCN op basis van een mutatie in het gen ELANE, maar ook bij mutaties in een aantal andere SCN-genen is er een verhoogd risico op secundaire maligne ontaarding en is regulier screenen geïndiceerd. Tot op heden is een hematologische stamceltransplantatie de enige, potentieel curatieve behandeling voor SCN, maar de komende jaren zullen nieuwe strategieën met behulp van ‘gene-editing’ hoogstwaarschijnlijk belangrijke ontwikkelingen opleveren.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2020;17:106–14)
Lees verderNTVH - 2020, nummer 3, may 2020
dr. J. Slomp , N. Som , dr. N.W.C.J. van de Donk , C.H.G. Wanschers-Krake , Dr. E. in 't Groen-Damen , G. Walbeek , dr. K.M.K. de Vooght
Daratumumab is een monoklonale antistof gericht tegen CD38 en wordt voorgeschreven voor de behan¬deling van multipel myeloom. Anti-CD38-antistoffen interfereren met de indirecte antiglobulinetest die in het kader van een bloedtransfusie wordt uitgevoerd. Hierdoor kan de aanwezigheid van deze antistoffen de selectie van compatibele erytrocyten vertragen. In dit multicenteronderzoek is de screening van irre¬gulaire antistoffen met behulp van met dithiothreitol behandelde testcellen gevalideerd voor gebruik vol¬gens de normen in de vigerende bloedtransfusie¬richtlijn. Daarnaast zijn aanbevelingen opgesteld voor een werkwijze voor kliniek en laboratorium die de selectie van geschikte erytrocytenconcentraten voor patiënten die worden behandeld met anti-CD38 monoklonale antistoffen mogelijk maken.
NED TIJDSCHR HEMATOL 2020;17:115-23)
Lees verderNTVH - 2020, nummer 3, may 2020
A. de Bruijn , prof. dr. H. ten Cate , N.F.M. Groenewegen , dr. M.J.H.A. Kruip
Met de toevoeging van DOAC’s aan het scala van bestaande antistollingsmiddelen is de trend van stijgende patiëntaantallen bij de trombosediensten doorbroken. Deze trendbreuk, die is ingezet in 2015, heeft grote invloed op de organisatie van trombosediensten enerzijds en vraagt nauwlettend aandacht voor de borging van de kwaliteit van toekomstige VKA-behandeling anderzijds.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2020;17:124–8)
Lees verderNTVH - 2020, nummer 2, march 2020
dr. L.M. van der Pol , dr. C. Tromeur , drs. I.M. Bistervels , dr. F. Ni Ainle , dr. T. van Bemmel , dr. L. Bertoletti , dr. F. Couturaud , drs. Y.P.A. van Dooren , dr. A. Elias , dr. L.M. Faber , dr. H.M.A. Hofstee , drs. T. van der Hulle , dr. M.J.H.A. Kruip , dr. M. Maignan , dr. A.T.A. Mairuhu , prof. dr. S. Middeldorp , dr. M. Nijkeuter , dr. P.M. Roy , dr. O. Sanchez , dr. J. Schmidt , dr. M. ten Wolde , dr. F.A. Klok , dr. H.V. Huisman
Acute longembolie is een van de meest voorkomen-de oorzaken van maternale sterfte in de westerse wereld. De veelgebruikte klinische beslisregels, zoals de (gereviseerde) Geneva-score en de Wells-regel, voor diagnostiek van deze aandoening zijn nooit gevalideerd in de zwangere populatie en internationale richtlijnen geven tegenstrijdige adviezen over het beleid bij zwangere patiënten met verden-king op acute longembolie. In een internationale,diagnostische managementstudie is het aangepaste YEARS-algoritme voor zwangere patiënten gevalideerd in een groep van 498 zwangere patiënten. Wanneer dit algoritme wordt gebruikt, kan 39% van de zwangere patiënten een computertomografie pulmonalis angiografie (CTPA) worden bespaard. Gedurende de follow-up van drie maanden werd slechts bij één patiënte (0,21%; 95%-betrouwbaarheidsinterval 0,04-1,2) diepe veneuze trombose vastgesteld. Conclusie van dit onderzoek is dat het aangepaste YEARS-algoritme voor zwangere patiënten veilig te gebruiken is gedurende alle trimesters van de zwangerschap.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2020;17:68–72)
Lees verderNTVH - 2020, nummer 2, march 2020
Dr. N. van Leeuwen-Kerkhoff , L.L.G. Janssen MSc, dr. T.M. Westers , prof. dr. T.D. de Gruijl , prof. dr. A.A. van de Loosdrecht
Het myelodysplastisch syndroom (MDS) wordt onder andere gekenmerkt door moleculaire veranderingen en een verstoorde balans in immunologische reacties waarbij er een duidelijk verschil is tussen laag- en hoogrisicogroepen. Laagrisico-MDS wordt veelal gekenmerkt door de aanwezigheid van pro-inflammatoire factoren en celtypen. Bij hoogrisico-MDS daarentegen heeft het pro-inflammatoire milieu plaats-gemaakt voor suppressieve factoren die immuunherkenning in de weg kunnen staan en aanleiding kunnen geven tot progressie van ziekte. Daarnaast is de balans tussen een gepaste immuunrespons enerzijds en excessieve immuunstimulatie anderzijds vaak verstoord bij MDS. In laagrisicogroepen kan bijvoorbeeld een verschuiving naar constitutief geac-tiveerde pro-inflammatoire signaaltransductieroutes worden gezien. Dit op zichzelf kan leiden tot celschade en speelt mogelijk een belangrijke rol in de complexe immuunpathogenese van MDS. In dit overzichtsartikel wordt de mogelijke rol van dendritische cellen en monocyten in het ontstaan van MDS besproken en wordt toegespitst op therapeutische mogelijkheden waarin het immuunsysteem wordt gebruikt om voortschrijding van de ziekte af te remmen.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2020;17:61–7)
Lees verderNTVH - 2020, nummer 2, march 2020
dr. D. Berghuis , dr. R.G.M. Bredius , prof. dr. A.C. Lankester
In de afgelopen 50 jaar is de zorg voor pediatrische patiënten die een allogene stamceltransplantatie (allo-SCT) ondergaan aanzienlijk veranderd. Mede door toegenomen kennis van biologie en genetica van met name primaire immuundeficiënties en (benigne) hematologische ziekten is er een aanzienlijke toename in het aantal indicaties waarvoor allo-SCT als curatieve behandelingsmogelijkheid geldt. Daarnaast zijn er multipele ontwikkelingen geweest op het gebied van donorbeschikbaarheid en HLA-typering, conditioneringsregimes en transplantaatbewerking. Verbeteringen in ‘supportive care’, met name vroege detectie en pre-emptieve behandeling van infectieuze complicaties, als ook gebruik van moderne ‘biolo-gicals’ bij patiënten met immunologische/allo-reactieve complicaties, hebben de veiligheid van allo-SCT verhoogd en de uitkomsten verbeterd. Als gevolg van voornoemde aspecten verandert het traditionele algoritme ‘is er een passende donor’ in toenemende mate richting ‘is er een allo-SCT-indicatie’.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2020;17:54–60)
Lees verder