NTVH - 2019, nummer 1, january 2019
drs. E.C. de Weerd , dr. S.E.M. Schols , prof. dr. F.L. van de Veerdonk
In dit artikel beschrijven we een casus van een jonge vrouw met trombocytopenie en een onbegrepen autoinflammatoir beeld bij wie de diagnose immuuntrombocytopenie (ITP) drie jaar voorafging aan de diagnose van een primaire immuundeficiëntie op basis van ‘cytotoxic T lymphocyte-associated antigen-4’ (CTLA-4)-deficiëntie. We beschrijven het klinische beeld van CTLA-4-deficiëntie, de hematologische uitingen hiervan (auto-immuuncytopenieën, hypogammaglobulinemie, benigne lymfoproliferatie, maligne lymfomen) en de mogelijke behandelingen. Ten slotte benoemen we het belang van het bepalen van gammaglobulines bij volwassen patiënten met ITP om deze en andere primaire immuundeficiënties, waarbij vaak hypogammaglobulinemie voorkomt, in de toekomst eerder te kunnen herkennen.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2019;16:7–13)
Lees verderNTVH - 2019, nummer 1, january 2019
drs. L. Porcelijn , prof. dr. M. de Haas , prof. dr. J.J. Zwaginga
Immuuntrombocytopenie (ITP) wordt nog steeds gediagnosticeerd door het uitsluiten van andere oorzaken voor de trombocytopenie. Een betrouwbare sensitieve methode voor het detecteren van trombocytenautoantistoffen kan de diagnose ITP ondersteunen en voorkomt misdiagnose. Optimalisatie van de directe ‘monoclonal antibody immobilization of platelet antigens’ (MAIPA)-test biedt de mogelijkheid voor een sensitieve en specifieke trombocyten glycoproteïne-specifieke autoantistofdetectietechniek. Daarbij kunnen de directe MAIPA-resultaten, door nieuwe inzichten dat de glycoproteïne-specificiteit van de autoantistoffen uitmaakt voor het effect op de trombocytenfunctie en -afbraak, helpen bij een meer individueel gerichte therapiekeuze voor ITP-patiënten.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2019;16:14–21)
Lees verderNTVH - 2019, nummer 1, january 2019
prof. dr. R.E.G. Schutgens , dr. K.P.M. van Galen
Verworven hemofilie A is een potentieel ernstige aandoening gekenmerkt door spontane bloedingen. Het ziektebeeld vraagt om directe herkenning en snelle behandeling. De diagnostiek bestaat uit stollingsonderzoek, waarbij een geïsoleerde aPTT-verlenging wordt waargenomen die niet corrigeert in een ‘mixing’-test. Een geïsoleerde FVIII-verlaging en het aantonen van anti-FVIII-antistoffen bevestigen de diagnose. De behandeling bestaat uit het stoppen van een eventuele bloeding en het verdelgen van de neutraliserende antistof.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2019;16:22–9)
Lees verderNTVH - 2019, nummer 1, january 2019
dr. E. van den Akker , dr. M. Hansen
Dit jaar, 2019, markeert het dertiende jaar sinds de baanbrekende publicatie door Kazutoshi Takahashi en Shinya Yamanaka waarin ze de herprogrammering van fibroblasten tot geïnduceerde pluripotente stamcellen (iPSC) beschreven door middel van de inmiddels bekende transcriptiefactoren OCT3/4, SOX2, c-MYC en KLF4. Hiervoor heeft Shinya Yamanaka samen met John Gurdon, voor eerder baanbrekend werk, in 2012 de Nobelprijs voor Geneeskunde ontvangen. Deze doorbraak heeft tot een volledig nieuw onderzoeksveld binnen de regeneratieve en cellulaire productontwikkeling geleid. Het feit dat deze iPSC intrinsiek kunnen differentiëren tot elke gewenste somatische cel heeft immers, behalve onschatbare waarde binnen de fundamentele wetenschap, enorme klinische potentie. In de laatste twaalf jaar is het aantal iPSC-onderzoeksgroepen dus ook sterk gegroeid met als ultieme doel: toepassing van iPSC-producten in de kliniek. Dit decennium heeft onder andere in het teken gestaan van het verfijnen van de herprogrammeringstechnieken, includeren van ‘good manufacturing practice’-protocollen (GMP), optimalisatie van iPSC-kweken en differentiatieprotocollen, en het optimaliseren van genetischemanipulatietechnieken. In dit overzichtsartikel geven we naast een historisch overzicht ook de laatste ontwikkeling op het iPSC-vlak, met de nadruk op uitrijping tot bloedvormende cellen.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2019;16:30–8)
Lees verderNTVH - 2018, nummer 8, november 2018
drs. P.M. Langbroek , dr. E. de Waal , prof. dr. E. Vellenga
Het syndroom van POEMS is een zeldzame aandoening gekenmerkt door diverse paraneoplastische symptomen ten gevolge van een plasmaceldyscrasie. Gezien de grote variatie in klinische symptomatologie wordt de diagnose vaak verlaat vastgesteld. In een Nederlandse retrospectieve cohortstudie werden 27 patiënten geïdentificeerd. Behandelingen vonden plaats naar analogie van het multipel myeloom inclusief autologe stamceltransplantatie (ASCT) bij 68% van de patiënten. Met een mediane follow-upduur van 32 maanden was de progressievrije overleving 84% voor de gehele groep en 94% voor de ASCT-groep. Autologe stamceltransplantatie lijkt de meest effectieve behandeling voor het syndroom van POEMS. Deze gegevens worden ondersteund door bevindingen in de literatuur. In dit artikel worden aanbevelingen voor de diagnostiek, behandeling en het vervolgen van het syndroom van POEMS beschreven.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2018;15:369–75)
Lees verderNTVH - 2018, nummer 8, november 2018
P.M. van Son , dr. W.J.F.M. van der Velden , dr. D. Evers
‘Pure red cell aplasia’ (PRCA) is een complicatie die na een ABO-incompatibele allogene stamceltransplantatie (HSCT) kan optreden wanneer de ontvanger anti-A- of anti-B-isohemagglutinines (IHA’s) produceert gericht tegen ABO-antigenen vóórkomend op van de donor afkomstige erytroïde voorlopercellen (‘major’ ABO-incompatibiliteit). PRCA wordt gekenmerkt door een afwezige uitrijping van donorerytropoëse met meestal behoud van myelo- en megakaryopoëse. In dit artikel worden aan de hand van een casus determinanten van ontstaan en aanhouden van PRCA besproken. Centraal in de pathofysiologie van het ziektebeeld staat het persisteren van een IHAproducerende autologe celpopulatie. In het merendeel van de gevallen is sprake van een bloedgroep- A-antagonisme tussen donor en ontvanger. Alhoewel aanwezigheid van IHA’s een absolute voorwaarde is, lijkt er geen duidelijke correlatie te bestaan tussen de hoogte van de IHA-titers en het risico op PRCA post-HSCT. Een niet-myeloablatieve conditionering, uitblijven van graft-versus-hostziekte en een gemengd (plasmacel)chimerisme zijn geassocieerd met PRCA. Het bevorderen van donorimmuniteit met als doel eradicatie van de resterende autologe plasmacel- populatie vormt een rationeel aangrijpingspunt bij de behandeling van complexe PRCA-problematiek. Huidige kennis is gestoeld op onderzoek van beperkte omvang. Daarmee is er behoefte aan een grootschalige, multicentrische en multivariabele dataset om het huidige inzicht in PRCA te expanderen en zo preventieve en therapeutische behandelstrategieën te kunnen verbeteren.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2018;15:376–81)
Lees verderNTVH - 2018, nummer 8, november 2018
drs. C.E.A. Dronkers , dr. F.A. Klok , drs. L.F. van Dam , dr. H.V. Huisman
Van alle patiënten met een veneuze trombo-embolie heeft een klein deel, 4–10%, een venetrombose in de arm. Patiënten met een armvenetrombose hebben symptomen van zwelling, roodheid en een onaangenaam gevoel in de arm. Deze symptomen zijn echter niet specifiek voor een armvenetrombose. Daarom kan de diagnose niet alleen op basis van klinische symptomen worden gesteld en is aanvullende diagnostiek noodzakelijk. Adequate diagnostiek is belangrijk om uitbreiding van de trombose, een longembolie of het ontstaan van post-tromboseklachten te voorkomen. Compressie-echografie is de diagnostische test van eerste keus. De diagnose wordt echter bemoeilijkt, omdat door overliggende anatomische structuren, zoals de clavicula, compressie niet altijd mogelijk is. Daarom kan armvenetrombose in veel gevallen niet met zekerheid worden uitgesloten en is een tweede test in de vorm van een herhaalechografie of een venografie noodzakelijk. ‘Magnetic resonance direct thrombus imaging’ (MRDTI), een MRItechniek zonder het gebruik van contrastvloeistof waarbij een trombus direct in beeld kan worden gebracht, kan hierbij in de toekomst mogelijk de plaats van venografie vervangen. Een diagnostisch algoritme bestaand uit een klinische beslisregel, D-dimeertest en een (herhaal)echo of venografie bleek in een prospectieve studie een veilige diag- nostische strategie, waarbij armvenetrombose kan worden uitgesloten op basis van een lage klinische verdenking en een normaal D-dimeer. Voor de behandeling van armvenetrombose gelden de algemene richtlijnen voor de behandeling van diepe veneuze trombose (DVT) of longembolie, waarbij directe orale anticoagulantia (DOAC’s) eerste keus zijn. Trombolyse kan alleen worden overwogen bij jonge patiënten met zeer uitgebreide trombose met bijkomende arteriële ischemie of neurologische betrokkenheid, wijzend op een ernstig ‘thoracic outlet-inlet’-syndroom.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2018;15:382–7)
Lees verder