NTVH - jaargang 21, nummer 6, september 2024
dr. M. van Gelder , dr. C. Scheid , dr. D.-J. Eikema , namens alle overige auteurs
Bij MDS-patiënten wordt een hogere IPSS-R bij transplantatie geassocieerd met een slechtere transplantatie-uitkomst. Het lijkt dus gunstig om IPSS-R te verbeteren door therapeutische interventie voorafgaand aan de transplantatie, om het ziekterisico te ‘down-stagen’. Tot nu toe is er echter geen bewijs dat deze aanpak ondersteunt. Een retrospectieve analyse van het EBMT-transplantatieregister werd uitgevoerd om de rol van therapeutische interventies voorafgaand aan de transplantatie te onderzoeken met betrekking tot veranderingen in IPSS-R en transplantatieresultaten. In totaal werden 1.482 MDS-patiënten met voldoende gegevens om IPSS-R te berekenen bij diagnose en op het moment van transplantatie geselecteerd en geanalyseerd op transplantatieresultaat in een multivariabel Cox-model, inclusief IPSS-R bij diagnose, behandelingsinterventie en verandering in IPSS-R vóór transplantatie en verschillende patiënt- en transplantatievariabelen. Het resultaat van de transplantatie werd niet beïnvloed door IPSS-R-verandering bij onbehandelde patiënten en was matig superieur bij met chemotherapie behandelde patiënten met verbeterde IPSS-R bij transplantatie. Verbeterde IPSS-R na hypomethylerende middelen (HMA) vertoonde geen gunstig effect. Wanneer IPSS-R echter verergerde na chemotherapie of HMA, was het resultaat van de transplantatie slechter dan zonder enige voorafgaande behandeling. Soortgelijke resultaten werden gevonden bij een analyse naar het effect van vermindering of toename van beenmerg (BM)-blasten tussen diagnose en transplantatie op de uitkomsten. Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat slechts de helft van de met chemotherapie behandelde MDS-patiënten responsief is, wat onder HMA nog iets minder is. Het is onmogelijk om te voorspellen welke patiënt responsief zal zijn. Uit onze resultaten blijkt dat er geen voordeel is om te pogen de IPSS-R-score of het BM-blastenaantal te verlagen. Het verdient derhalve aanbeveling om de standaardpraktijk van meerdere Nederlandse transplantatiecentra om bij een BM-blastenpercentage van ≥10% of bij de indruk van ‘hoge proliferatie’ vooral AML-like remissie-inductie en soms ook consolidatiebehandeling toe te passen te heroverwegen. De op modellen gebaseerde overlevingsschattingen moeten de besluitvorming voor zowel artsen als patiënten helpen informeren.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2024;21:258–65)
Lees verderNTVH - jaargang 21, nummer 4, juni 2024
dr. T.E. Osinga , prof. dr. A.K.L. Reyners , dr. C.M. Woolthuis , drs. K. Bouman , dr. M.T.M. Franssen , dr. M. Bellido , prof. dr. J.A. Gietema
De niet-invasieve prenatale test (NIPT) is een relatief nieuwe test waarbij maternaal bloed wordt gebruikt om chromosomale afwijkingen bij de foetus op te sporen. ‘Whole-genome sequencing’ van celvrij DNA (cfDNA) van maternaal bloed bevat zowel maternaal als placentair cfDNA, dat representatief is voor foetaal DNA. Bij ongeveer 0,03% van de zwangeren wordt een abnormaal NIPT-patroon gevonden met chromosomale afwijkingen die verdacht zijn voor een maternale maligniteit, wat inderdaad bij ongeveer een derde van de zwangeren met een NIPT met nevenbevindingen het geval blijkt te zijn. In dit artikel beschrijven we de nieuwe ‘leidraad vervolgdiagnostiek bij NIPT verdacht voor maligniteit’ en ons lokale protocol in het Universitair Medisch Centrum Groningen. We presenteren de diagnostiek en behandeling bij drie zwangeren bij wie een afwijkende NIPT met nevenbevindingen verdacht voor maligniteit werd gevonden. We leggen de diagnostiek in de casus naast de nieuwe leidraad en ons lokale protocol.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2024;21:171–6)
Lees verderNTVH - jaargang 21, nummer 4, juni 2024
dr. F. Atiq
Von-Willebrand-ziekte wordt gekenmerkt door te weinig of een abnormaal functionerende von-Willebrand-factor (VWF). Er is momenteel discussie gaande over de definitie van type 1 von-Willebrand-ziekte. Eerdere richtlijnen adviseerden dat patiënten met VWF-waarden <30 IU/dl gediagnosticeerd dienen te worden met type 1 von-Willebrand-ziekte, terwijl patiënten met een verhoogde bloedingsneiging en VWF-waarden van 30–50 IU/dl gediagnosticeerd dienen te worden met ‘low VWF’. De nieuwste ASH/ISTH/WFH/NHF-richtlijn stelde echter dat ook patiënten met VWF-waarden van 30–50 IU/dl én een verhoogde bloedingsneiging moeten worden beschouwd als type 1 von-Willebrand-ziekte. Het is tevens bekend dat VWF-waarden langzaam toenemen met de leeftijd. Het doel van dit onderzoek was daarom om de relatie tussen type 1 von-Willebrand-ziekte en ‘low VWF’ te verduidelijken in de context van leeftijdsgerelateerde toenames in VWF-waarden. Er zijn datasets gecombineerd van twee nationale cohortstudies: 162 patiënten met ‘low VWF’ uit het ‘Low VWF in Ireland Cohort’ (LoVIC) en 403 patiënten met type 1 von-Willebrand-ziekte uit de ‘Willebrand in the Netherlands’ (WiN)-studie. Concluderend tonen de bevindingen aan dat ‘low VWF’ geen afzonderlijke klinische of pathologische entiteit vormt. Het maakt daarentegen deel uit van een leeftijdsafhankelijk fenotype van type 1 von-Willebrand-ziekte. Samen hebben deze gegevens belangrijke implicaties voor de diagnose en subclassificatie van type 1 von-Willebrand-ziekte.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2024;21:177–82)
Lees verderNTVH - jaargang 21, nummer 3, mei 2024
drs. C. Fokkema , drs. M. Appelman , drs. N. Veldhoen , A. Spelt , dr. B. van der Holt , M. Grootes , drs. R. Wester , dr. E. de Pater , dr. H. Blommestein , dr. A. Broers , prof. dr. P. Sonneveld , dr. A. Broijl
Autologe stamceltransplantatie maakt deel uit van de standaardbehandeling bij patiënten met multipel myeloom die in aanmerking komen voor transplantatie. De optimale methode om hematopoëtische stamcellen te mobiliseren staat echter nog ter discussie. Vanwege de COVID-pandemie kregen patiënten alleen G-CSF en dit stelde ons in staat de mobilisatieresultaten na het voorbereiden met cyclofosfamide en G-CSF te vergelijken met alleen G-CSF. In deze studie hebben wij retrospectief een klinische database van 354 nieuw gediagnosticeerde patiënten met multipel myeloom geanalyseerd. Een hoger aantal CD34+-cellen werd geoogst bij patiënten die cyclofosfamide en G-CSF kregen. Het succespercentage van de eerste mobilisatiepoging verschilde echter niet tussen beide groepen.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2024;21:123–30)
Lees verderNTVH - jaargang 21, nummer 3, mei 2024
dr. A.P. Kramer , dr. G.C. Choi , dr. ir. B. Platel , T.E.T. Berkx , dr. G.J.D. Hengstman
In de afgelopen 10 jaar is een grote groep mensen met multipel sclerose (MS) op eigen initiatief naar het buitenland gegaan voor een autologe hematopoëtische stamceltransplantatie (aHSCT), veelal gefinancierd door middel van ‘crowdfunding’ en vaak zonder adequate medische begeleiding en follow-up. Medio december 2022 is deze behandeling voor MS opgenomen in het basispakket voor een beperkte indicatie. Het is beschikbaar gemaakt voor jonge patiënten met een relatief korte ziekteduur, beperkte invaliditeit en een zeer actieve vorm van MS die, ondanks behandeling met hoog effectieve medicatie, ziekteactiviteit blijven houden. Tot op heden, 1 jaar na toelating binnen de basisverzekering, zijn slechts enkele mensen in Nederland op deze wijze behandeld. Het is de vraag of na het beschikbaar komen van deze vergoeding de stroom patiënten die naar het buitenland gaat voor stamceltherapie zal verminderen.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2024;21:131–6)
Lees verderNTVH - jaargang 21, nummer 2, maart 2024
dr. A.J. Kwakernaak , dr. C.E. Rutten , dr. J.M. Zijlstra , dr. E.M.M. van Leeuwen , dr. A.E. Hak , prof. dr. T.W. Kuijpers , prof. dr. D. de Jong , dr. G.J. de Bree
Lymfoproliferatieve aandoeningen (LPD’s) ten gevolge van disregulatie van het immuunsysteem kunnen optreden bij patiënten met een primaire immuundeficiëntie (tegenwoordig aangeduid met ‘inborn errors of immunity’; IEI). Deze immuundisregulatie kan zich zeer variabel presenteren, onder meer in afwezigheid van opvallende infecties. Dit kan het tijdig herkennen van een onderliggende IEI lastig maken en studies tonen dan ook dat een diagnostisch ‘delay’ van vele jaren kan optreden. Het identificeren van een onderliggende IEI is van groot belang voor een vroegtijdige diagnose en adequate behandeling van zowel de LPD’s als van de IEI’s. In dit artikel worden aan de hand van drie LPD-patiënten de klinische en histopathologische signalen beschreven die kunnen wijzen op aanwezigheid van een onderliggende IEI. Daarnaast worden de achtergrond van IEI en de basisprincipes voor het stellen van een diagnose besproken. Tot slot wordt ingegaan op diagnostische en therapeutische immunologische mogelijkheden, zoals uitgebreide immuunfenotypering, gerichte therapie en stamceltransplantatie.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2024;21:62–72)
Lees verderNTVH - jaargang 21, nummer 2, maart 2024
drs. A.L. Kreuger , dr. H. Jolink , dr. C.J.M. Halkes , dr. P.A. von dem Borne , prof. dr. J.H. Veelken , prof. dr. A.C. Lankester , dr. J.M-L. Tjon
Primaire immuundeficiënties (PID) zijn een heterogene groep zeldzame, aangeboren, genetische afwijkingen van het immuunsysteem. Patiënten met een PID kunnen zich presenteren met ernstige infecties, auto-immuniteit, auto-inflammatoire manifestaties of beenmergfalen en hebben een verhoogd risico op het ontwikkelen van een maligniteit. Een allogene stamceltransplantatie (allo-SCT) is de enige curatieve mogelijkheid. Bij kinderen met een ernstige PID is dit reeds de gouden standaard. De meeste volwassen patiënten met PID hebben een acceptabele kwaliteit van leven met ondersteunende behandeling met antimicrobiële profylaxe, immuunsuppressieve of immuunmodulerende therapie. Indien een patiënt ondanks intensieve therapie ernstige infecties of auto-immuungemedieerde problemen heeft, dan wel een secundaire maligniteit ontwikkelt, dient ook op volwassen leeftijd een allo-SCT te worden overwogen. In dit artikel worden vijf patiënten beschreven die op volwassen leeftijd een non-myeloablatieve allo-SCT hebben ondergaan in verband met ernstige PID. Voor de conditionering werd gebruikgemaakt van busulfan en fludarabine, met alemtuzumab als graft-versus-host-disease (GvHD)-profylaxe. Na de allo-SCT kon bij alle patiënten de immuunsuppressieve medicatie worden afgebouwd en zijn de infectieuze en auto-immuungemedieerde complicaties afgenomen.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2024;21:73–9)
Lees verder