NTVH - 2015, nummer 3, april 2015
drs. K. Dautzenberg , drs. L.T. van Eijk , prof. dr. D.W. Swinkels , prof. dr. P. Pickkers
Redistributie van ijzer als gevolg van inflammatie-geïnduceerde hepcidineproductie staat centraal in de pathofysiologie van inflammatie-geïnduceerde anemie. Hoewel er in preklinisch onderzoek versc hillende therapieën worden ontwikkeld gericht op modulatie van hepcidine, was er tot voor kort nog geen antihepcidinetherapie beschikbaar voor toediening aan mensen. Lexaptepid, een antihepcidine Spiegelmer, is het eerste middel in zijn soort dat in studieverband aan mensen kan worden toegediend. In een ‘proof-of-concept’ toonden wij recentelijk aan dat het mogelijk is om het effect van inflammatie-geïnduceerde hepcidine op de ijzerhomeostase te antagoneren. Daarmee is farmacologische beïnvloeding van hepcidine als adjuvante therapie in de behandeling van inflammatie-geïnduceerde anemie een stap dichterbij gekomen.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2015;12:88–93)
Lees verderNTVH - 2015, nummer 2, march 2015
dr. A.G. Dinmohamed , dr. O. Visser , dr., ir. Y. van Norden , prof. dr. P.C. Huijgens , prof. dr. P. Sonneveld , prof. dr. A.A. van de Loosdrecht , dr. M. Jongen-Lavrencic
Grote ‘population-based’ studies met een langdurige studie- en opvolgperiode bij myelodysplastische syndromen (MDS) gebaseerd op gegevens van landelijk dekkende kankerregistraties ontbreken. Wij beschreven trends in incidentie, primaire behandeling en overleving van patienten met een MDS die tussen 2001 en 2010 werden gediagnosticeerd in Nederland, gebaseerd op gegevens van de landelijk dekkende Nederlandse Kankerregistratie (NKR). De NKR neemt patienten met MDS op indien de diagnose door middel van histologisch en/of cytologisch onderzoek is bevestigd. In de periode 2001–2010 betreft het 5.144 nieuwe gevallen. De mediane leeftijd bij diagnose was 74 jaar en 66% van de patienten was ≥70 jaar. Het gestandaardiseerde incidentiecijfer per 100.000 persoonsjaren steeg van 2,3 in 2001–2005 naar 2,8 in 2006–2010 en bleef sinds 2007 stabiel rond 2,8. Het incidentiecijfer was hoger bij mannen dan bij vrouwen (respectievelijk 3,7/100.000 en 1,9/100.000 in 2006-2010). De leeftijdsspecifieke incidentie nam met de leeftijd toe en was het hoogst in de leeftijdscategorie ≥80 jaar (32,1/100.000 in 2006–2010). Het aandeel gevallen dat geen subclassificatie kreeg, bedroeg 49% van alle MDS-gevallen. Van de 5.144 patienten kregen 4.562 (89%) geen behandeling of alleen ondersteunende zorg, 422 (8%) intensieve behandeling en 160 (3%) een andere vorm van primaire behandeling. De relatieve vijfjaarsoverleving was 37% in 2001–2005 en 38% in 2006–2010. De waargenomen incidentie van MDS nam hoogstwaarschijnlijk toe als gevolg van een beter bewustzijn van het ziektebeeld en verbeterde registratie in de NKR. De morfologische classificatie van MDS lijkt lastig te zijn, aangezien bijna de helft van de gevallen niet werd geclassificeerd in een diagnostisch subtype. De overleving bleef gedurende de studieperiode vrijwel onveranderd, wat waarschijnlijk te maken had met de beperkte beschikbaarheid aan therapeutische middelen. Het is daarom van groot belang dat de behandeling van MDS in de toekomst verbetert.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2015;12:47–57)
Lees verderNTVH - 2015, nummer 2, march 2015
prof. dr. J.J. van Rood , dr. M. Oudshoorn , drs. M.M. Fechter , prof. dr. A. Brand
Tijdens elke zwangerschap vindt bilateraal foetomaternale bloeduitwisseling plaats. Bij moeder en kind leidt dit tot levenslang microchimerisme van cellen van de (groot)moeder, (oudere) broers/zusters en van de foetus. Dit betreft ook cellen betrokken bij de immuunrespons tegen ‘inherited paternal antigens’ (IPA) en ‘non-inherited maternal antigens’ (NIMA). Door bij de selectie van een navelstrengbloeddonor hiermee rekening te houden, kan het aantal donoren met acceptabele mismatches en een optimale prognose voor de ontvanger worden vergroot.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2015;12:58–65)
Lees verderNTVH - 2015, nummer 1, january 2015
prof. dr. J.C. Kluin-Nelemans , dr. J.K. Doorduijn
De laatste decade is de prognose van patiënten met een mantelcellymfoom sterk verbeterd, met name dankzij het feit dat veel patiënten in klinische studies zijn behandeld. In het onderstaande artikel wordt een overzicht gegeven van de huidige standaardbehandeling van jongere en oudere patiënten met dit type lymfoom. Voor jongeren geldt dat R-CHOP, al dan niet afgewisseld met of gevolgd door hoge dosis cytarabine, waarna autologe stamceltransplantatie de beste therapie lijkt te zijn. Ouderen, dat wil zeggen, patiënten die niet geschikt zijn voor autologe stamceltransplantatie, laten de beste resultaten zien na 8 R-CHOP-kuren gevolgd door onderhoudsbehandeling met rituximab. Eind 2014/begin 2015 zullen nieuwe fase 3-studies starten binnen het Europese Mantelcellymfoom Netwerk voor zowel jongere als oudere patiënten. De HOVON-lymfoomgroep heeft de intentie uitgesproken met beide studies mee te doen. Aangezien mantelcellymfoom tot nu toe zeer frequent recidiveert, wordt ten slotte ruim aandacht besteed aan recidiefbehandelingen, waarbij vanzelfsprekend de nieuwere middelen zoals bendamustine en ibrutinib aandacht krijgen.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2015;12:3–10)
Lees verderNTVH - 2015, nummer 1, january 2015
dr. Y.M. Bilgin , dr. A.W. Rijneveld , dr. P.A.W. te Boekhorst
Hemochromatose kan orgaanschade veroorzaken en daardoor de overleving negatief beïnvloeden. De voornaamste klinische manifestaties van hemochromatose zijn leverfibrose en levercirrose, hartfalen, endocrinopathieën, artropathieën en een bruine verkleuring van de huid. Er zijn twee vormen van hemochromatose: primaire (hereditaire) en secundaire (verworven) hemochromatose. Ter voorkoming van orgaanschade is het belangrijk om primaire hemochromatose in een vroeg stadium te diagnosticeren; hiervoor wordt gebruik gemaakt van de ijzerstatus (ijzergehalte, ferritine, ijzerverzadiging en totale ijzerbindingscapaciteit) en op indicatie DNA-analyse naar bekende mutaties. Indien sprake is van primaire hemochromatose, is er een indicatie om de eerstegraadsfamilieleden te screenen door de ijzerstatus te bepalen en eventueel aanvullend DNA-analyse te verrichten. Secundaire hemochromatose wordt vooral gezien bij bloedtransfusieafhankelijke patiënten na 20 of meer eenheden erytrocytentransfusies per jaar. Vroegtijdig screenen op orgaanschade bij patiënten met een hemochromatose is essentieel en vroegtijdig starten met de behandeling van ijzerstapeling kan orgaanschade beperken en de overleving verbeteren. In dit artikel wordt ingegaan op de diagnostiek, screening en behandeling van primaire en secundaire hemochromatose en worden aanbevelingen voor de praktijk gegeven.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2015;12:11–20)
Lees verderNTVH - 2015, nummer 1, january 2015
drs. A.L. Kreuger , dr. P.F. Ypma , dr. J.L.H. Kerkhoffs
In de huidige praktijk wordt over het algemeen bij stabiele, niet-bloedende patiënten een profylactisch trombocytentransfusiebeleid aangehouden met een transfusiedrempel van 10 × 109/l. Uit 2 recente studies blijkt dat bij patiënten die een autologe stamceltransplantatie ondergaan ook een therapeutisch transfusiebeleid veilig is. Bij patiënten met bijkomende problematiek, zoals eerder doorgemaakte bloedingen, actieve infectie, koorts, graft-versus-hostziekte en ernstige mucositis lijkt het verstandig om de drempel te verhogen naar 20 × 109/l. Goede klinische studies ontbreken echter. Ook bij invasieve ingrepen is het aan te bevelen om een hogere drempel te hanteren. Zo lijkt het bij een lumbaalpunctie en het inbrengen van een centrale katheter veilig om een drempel van 20 × 109/l te hanteren. Voor het verwijderen van een centrale katheter zijn geen aanvullende transfusies nodig. Bij een sterke indicatie voor trombocytenaggregatieremmers is aspirine-monotherapie in combinatie met een laagdrempelig therapeutisch transfusiebeleid eerste keuze. Bij WHO-graad 3-bloedingen, therapeutische antistolling of grote chirurgische ingrepen adviseren wij een drempel van 50 × 109/l te hanteren en deze te verhogen naar 100 × 109/l in geval van levensbedreigende bloedingen, CZS-bloedingen en neurochirurgie.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2015;12:21–8)
Lees verderNTVH - 2014, nummer 8, december 2014
dr. M.E.D. Chamuleau , prof. dr. D. de Jong , prof. dr. P.M. Kluin , dr. P.J. Lugtenburg , prof. dr. M.J. Kersten , prof. dr. J.H. Veelken , dr. G.W. van Imhoff
Het diffuus grootcellig B-cellymfoom (DLBCL) is een heterogene ziekte. Er zijn onderliggende genetische variaties bekend die gecorreleerd zijn met verschillende genezingspercentages op standaard eerstelijnstherapie met R-CHOP. Twee belangrijke genetische variaties worden in dit artikel besproken. Eerst wordt het ‘cell of origin’-concept toegelicht. Dit is het concept waarbij DLBCL wordt onderverdeeld op basis van het celtype waaruit het lymfoom ontstaat of waaraan het is gerelateerd (ABC- of GCB-subtype). Patiënten met een GCB-subtype DLBCL hebben na eerstelijnstherapie met R-CHOP een betere prognose dan patiënten met een ABC-subtype DLBCL. Daarnaast is de aanwezigheid van een MYC-translocatie een belangrijke negatieve prognostische factor. De bepaling van deze genetische verschillen zal binnenkort de behandeling van patiënten met een nieuw gediagnosticeerd DLBCL gaan beïnvloeden.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2014;11:347–53)
Lees verder