NTVH - 2014, nummer 4, june 2014
S. Gadiot , dr. J.T. van der Bruggen , A.J.H. van Boxtel , dr. R.A.P. Raymakers
Het doel van dit onderzoek is het vaststellen van de incidentie van complicaties bij het gebruik van ‘peripherally inserted central catheters’ (PICC’s) in een hemato-oncologische patiëntenpopulatie. Het betreft een retrospectief cohortonderzoek op basis van een prospectief opgezette database. In deze database werden alle hemato-oncologische patiënten geregistreerd bij wie een PICC werd ingebracht op de afdeling Hematologie van het UMC Utrecht in het jaar 2011. Onderzocht zijn 125 lijnepisoden bij 98 patiënten met een totaal van 3.746 katheterdagen. De incidentie van lijninfectie bedroeg 2,1/1.000 katheterdagen als alle bewezen en mogelijke lijninfecties worden meegenomen. De mediane duur tot de infectie bedroeg 15,5 dagen (spreiding 3–153). Trombose kwam voor bij 8% (n=10) van het aantal PICC’s en ontstond na een mediane duur van 9,5 dagen (spreiding 1–72). Een voor infectie verdachte insteekopening kwam bij 3,2% (n=4) voor. PICC’s ingebracht door een getraind PICC-interventieteam laten een lage incidentie van lijninfectie zien, zeker gezien de hemato-oncologische patiëntenpopulatie met frequente neutropenie en mucositis. Bij accuraat diagnosticeren van lijninfecties zou de gerapporteerde incidentie van lijninfectie mogelijk lager zijn geweest. Het optreden van trombose was in overeenstemming met in de literatuur gevonden incidentiecijfers. PICC’s ingebracht en verzorgd conform strikte richtlijnen vormen een veilig alternatief voor centraal ingebrachte centraalveneuze katheters bij de hematologische patiëntpopulatie. Toekomstige interventies zullen vooral gericht moeten zijn op het verlagen van het tromboserisico.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2014;11:142–9)
Lees verderNTVH - 2014, nummer 4, june 2014
dr. P.L. den Exter , dr. J. van Es , dr. F.A. Klok , dr. L.J.M. Kroft , dr. M.J.H.A. Kruip , prof. dr. P.W. Kamphuisen , prof. dr. H.R. Büller , dr. H.V. Huisman
De introductie van meer geavanceerde radiologische beeldvorming heeft geleid tot een toename in de detectie van geïsoleerde, subsegmentale longembolie. Over de klinische betekenis hiervan bestaat echter veel onzekerheid en deze dient nog te worden bepaald. In deze studie onderzochten wij of de karakteristieken en prognose van patiënten met subsegmentale longembolie verschillen van die met meer proximale longembolieën.
Wij analyseerden de gegevens van 3.728 opeenvolgende patiënten met een verdenking van longembolie. Patiënten met een subsegmentale longembolie werden vergeleken met patiënten met een meer proximaal gelokaliseerde longembolie en met patiënten bij wie de diagnose longembolie werd uitgesloten, met betrekking tot hun trombo-embolische risicoprofiel en klinische uitkomsten tijdens follow-up.
Bij 748 patiënten werd de diagnose ‘longembolie’ bevestigd, waarvan bij 116 patiënten de longembolieën subsegmentaal waren gelokaliseerd. Bij 2.980 patiënten werd de diagnose ‘longembolie’ uitgesloten. Er werden geen verschillen gezien in de prevalentie van risicofactoren voor veneuze trombose en klinische uitkomsten tijdens 3 maanden follow-up in termen van recidief veneuze trombo-embolie (3,6% versus 2,5%; p=0,42) en mortaliteit (10,7% versus 6,5%) tussen patiënten met een subsegmentale longembolie en die met een meer proximaal gelokaliseerde longembolie. In vergelijking met patiënten zonder longembolie werden leeftijd >60 jaar, recente operatie, oestrogeengebruik en mannelijk geslacht geïdentificeerd als onafhankelijke risicofactoren voor subsegmentale longembolie; daarnaast hadden zij een verhoogd risico op veneuze trombo-embolie tijdens follow-up (hazardratio 3,8; 95%-betrouwbaarheidsinterval 1,3–11,1).
In tegenstelling tot de veelal bestaande opvatting dat subsegmentale longembolie een klinisch mildere vorm van longembolie vormt, toont deze studie aan dat zowel het risicoprofiel als de klinische uitkomsten van patiënten met subsegmentale longembolie sterk overeenkomen met patiënten met een meer proximale longembolie.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2014;11:150–6)
Lees verderNTVH - 2014, nummer 4, june 2014
drs. M.L. Donker , prof. dr. R.E.G. Schutgens , prof. dr. H.J.C. Eikenboom
Hemofilie heeft zich ontwikkeld van een vaak dodelijke, erfelijke bloedingsziekte tot een aandoening waarvoor een veilige en effectieve behandeling beschikbaar is. De huidige behandeling kent echter meerdere beperkingen: de halfwaardetijd van de huidige stollingsfactorproducten vereist frequente intraveneuze toedieningen, de ontwikkeling van remmende antistoffen tegen factor VIII of factor IX geeft grote problemen bij de behandeling van acute bloedingen en bij profylactische behandeling, en door de hoge kosten is behandeling in een groot deel van de wereld niet mogelijk. Nieuwe ontwikkelingen, waaronder factorproducten met verbeterde farmacokinetische profielen, vooruitgang in de behandeling van remmers en alternatieve hemostatische benaderingen zijn veelbelovend, en gentherapie zou in potentie mogelijk curatief kunnen zijn.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2014;11:157–63)
Lees verderNTVH - 2014, nummer 4, june 2014
drs. T. Dahhan , P.S.I. van Tongeren , prof. dr. B.J. Biemond , dr. S.K. Klein , prof. dr. S. Repping , prof. dr. M. Goddijn , dr. M.D. Hazenberg
Patiënten met hematologische maligniteiten lopen het risico op verminderde vruchtbaarheid als gevolg van chemo- en/of radiotherapie. Fertiliteitspreservatie is een nieuwe, zich snel ontwikkelende preventieve vorm van geneeskunde met als doel het verhogen van de kans op toekomstig nageslacht bij vrouwen en mannen die potentieel onvruchtbaar worden als gevolg van hun behandeling. In dit artikel worden de verschillende mogelijkheden van fertiliteitspreservatie besproken bij patiënten met een hematologische maligniteit.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2014;11:164–70)
Lees verderNTVH - 2014, nummer 3, april 2014
dr. M.D. Hazenberg
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2014;11:89–90)
Lees verderNTVH - 2014, nummer 3, april 2014
drs. J.M. Ruben , drs. W. van den Ancker , dr. T.M. Westers , prof. dr. G.J. Ossenkoppele , prof. dr. T.D. de Gruijl , prof. dr. A.A. van de Loosdrecht
Therapeutische vaccinatie met dendritische cellen (DC) is een veelbelovende experimentele therapie voor de behandeling van minimale residuale ziekte en kan mogelijk een recidief bij acute myeloïde leukemie (AML) voorkomen. Verschillende bronnen van leukemie-geassocieerde antigenen en verschillende methoden voor het beladen van antigenen op DC zijn onderzocht en enkele getest in een klinische setting. Tot op heden is het echter onduidelijk welke methode het meest optimaal is voor het bereiden van een vaccin. Dit overzichtsartikel beschrijft de verschillende typen geteste DC-vaccins en hoe deze vaccins mogelijk effectiever kunnen worden gemaakt voor de behandeling van AML.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2014;11:91–9)
Lees verderNTVH - 2014, nummer 3, april 2014
dr. R. Oostvogels , prof. dr. M.C. Minnema , dr. T. Mutis , prof. dr. H.M. Lokhorst
Allogene stamceltransplantatie en donorlymfocyteninfusie zijn effectieve behandelingen voor verschillende hematologische maligniteiten. Het therapeutische effect berust voornamelijk op een immuunrespons van donor-T-cellen gericht op de resterende tumorcellen, het graft-versustumoreffect. Hierbij spelen verschillen in de expressie van ‘minor’ histocompatibiliteitsantigenen op de lichaamscellen van patiënt en donor een cruciale rol. Om met immuuntherapie de graft-versus-tumorrespons effectiever te maken zonder graft-versus-hostziekte te veroorzaken, maken we gebruik van ‘minor’ histocompatibiliteitsantigenen die enkel op de (maligne) bloedcellen voorkomen en niet op andere lichaamscellen. Door antigeenpresenterende cellen te beladen met deze peptiden en aan de patiënt toe te dienen gelijktijdig met een donorlymfocyteninfusie, proberen we het effect van de donorlymfocyten specifieker op de bloed- en tumorcellen te richten en zo de antitumorrespons te versterken. Op dit moment wordt in 2 klinische studies de toepassing van peptide-beladen dendritischecelvaccinaties in combinatie met donorlymfocyteninfusie bij patiënten met verschillende hematologische maligniteiten getest.
(NED TIJDSCHR HEAMTOL 2014;11:100–8)
Lees verder