NTVH - 2014, nummer 1, january 2014
dr. P.F.H. Franck , dr. P.W. Wijermans
Hemolytische anemieen met een membraandefect zijn meestal mild van aard. Het stellen van de diagnose is lastig met behulp van gangbare hemolyseparameters. De toepassing van de ektacytometer vereenvoudigt dit aanmerkelijk. Aan de hand van de typische vervormbaarheidscurves van de erytrocyten worden de verschillende hemolytische anemieen eenduidig vastgesteld. Andere specifieke diagnostische bepalingen zijn ongevoelig of niet discriminerend genoeg voor de verschillende membraanstoornissen. Mutaties binnen hereditaire sferocytose (HS) zijn veelvuldig, vaak uniek en diffuus verdeeld over meerdere membraaneiwitten, waaronder ankyrine, band 3, α- en β-spectrine en proteine 4.2. De mutaties binnen hereditaire elliptocytose (HE) en hereditaire pyropoikilocytose (HPP) zijn relatief makkelijk te vinden, aangezien zij voornamelijk aan de uiteinden van α- en β-spectrine voorkomen. Voor ‘Southeast Asian’-ovalocytose (SAO) is slechts 1 mutatie in band 3 bekend. Bij hereditaire stomatocytose (HSt) is een aantal mutaties bekend in eiwitten die betrokken zijn bij het ionentransport over de membraan.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2014;11:13–21)
Lees verderNTVH - 2013, nummer 8, december 2013
dr. E.M. Meulenbroek , dr. D. Wouters , dr. F.J. Bemelman , prof. dr. S.S. Zeerleder
Complement is een belangrijk onderdeel van het aangeboren immuunsysteem, dat naast het bestrijden van microbiële infecties ook cruciaal is voor het verwijderen van eigen dode lichaamscellen en immuuncomplexen. Een verstoorde regulatie van dit efficiënte systeem kan leiden tot een ongecontroleerde destructie van eigen lichaamscellen en dus ziekte. Voor de hematoloog zijn paroxismale nachtelijke hemoglobinurie en atypisch hemolytisch-uremisch syndroom van belang. Dankzij de effectiviteit en beschikbaarheid van complementremmers kunnen deze aandoeningen nu beter worden behandeld. In dit overzichtsartikel wordt kort de fysiologie van het complementsysteem met zijn regulatoren besproken. Op basis hiervan worden de mechanismen en de klinische effecten van de beschikbare complementremmers bij deze 2 ziekten behandeld.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2013;10:288–96)
Lees verderNTVH - 2013, nummer 8, december 2013
dr. M.J.H.A. Kruip , dr. K. Meijer
Nieuwe orale anticoagulantia worden steeds vaker voorgeschreven. Dabigatran is een directe trombineremmer, apixaban en rivaroxaban remmen factor Xa. Zij zijn alle 3 geregistreerd als tromboseprofylaxe na electieve orthopedische operaties en bij non-valvulair atriumfibrilleren. Meestal kan een vaste dosering worden gegeven, maar dosisaanpassing kan noodzakelijk zijn, zoals bij ouderen, nierfunctiestoornissen of interacties. Het beleid bij operaties is afhankelijk van het trombose- en bloedingsrisico van de ingreep en de nierfunctie. Er is geen specifiek antidotum beschikbaar, maar algemene richtlijnen voor beleid bij bloedingen zijn voorhanden. Algemene stollingstesten (aPTT en PT) lijken minder geschikt dan oorspronkelijk werd aangenomen; meer specifieke testen (dTT en anti-Xa-spiegel) kunnen een klinisch relevante antistolling aantonen of uitsluiten. De apotheker vervult een centrale rol bij medicatiebewaking met betrekking tot voorschrijven, interacties en dosering. Ten slotte zijn lokale afspraken, zowel in het eigen ziekenhuis als in de regio, over een sluitende ketenzorg voor patiënten met antistolling belangrijk.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2013;10:298–305)
Lees verderNTVH - 2013, nummer 8, december 2013
dr. Ç. Ağar , E.J. van den Dool , dr. A.K. Stroobants
Door het in gebruik nemen van 3 nieuwe orale anticoagulantia, zogenoemde directe orale remmers (‘oral direct inhibitors; ODI’s), in de afgelopen 2 jaar voor preventie en behandeling van veneuze trombo-embolieën en atriumfibrilleren is er een verandering gaande in de klinische praktijk. Dit heeft ook invloed op het gebruik en de interpretatie van routine hemostasescreeningstesten in laboratoria. Dit artikel bespreekt de effecten van de directe orale trombineremmer dabigatran en de directe orale factor-Xa-remmers rivaroxaban en apixaban op de hemostasescreeningstesten protrombinetijd (PT), geactiveerde partiële tromboplastinetijd (aPTT), trombinetijd (TT) en de specifieke testen verdunde trombinetijd (dTT) en anti-Xa-bepaling in laboratoriumdiagnostiek in Nederland. De aPTT lijkt geschikt te zijn als screeningstest voor dabigatran en kan zelfs worden gebruikt als kwantitatieve test als een relatief snel en meer beschikbaar alternatief voor de dTT-bepaling. Ook de trombinetijd is geschikt voor screening op de aanwezigheid van dabigatran. Daarentegen blijken de PT- en aPTT-testen met de meest gebruikte reagentia in Nederland ongeschikt te zijn voor het screenen en monitoren van de directe factor-Xa-remmers rivaroxaban en apixaban. Vooralsnog lijkt de anti-Xa-activiteitbepaling, zij het met beperkte mate van beschikbaarheid, de beste test voor het screenen en monitoren van deze factor-Xa-remmers. In dit snel veranderende veld is er een grote vraag naar snelle hemostasescreeningstesten voor de nu al in gebruik genomen ODI’s, maar ook voor in de toekomst beschikbaar komende ODI’s. Daarom is verder onderzoek noodzakelijk om de veiligheid van de patiënt bij het gebruik van ODI’s te waarborgen.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2013;10:306–12)
Lees verderNTVH - 2013, nummer 7, october 2013
drs. E.C. van den Broek , prof. dr. A.P. Kater , dr. S.A.M. van de Schans , dr. H.E. Karim-Kos , dr. M.L.G. Janssen-Heijnen , dr. W.G. Peters , dr. P.T.G.A. Nooijen , prof. dr. J.J.W. Coebergh , dr. W.E.F.M. Posthuma
Wij berekenden trends in incidentie (aantal nieuw gediagnosticeerde patiënten), vroege behandeling en overleving van patiënten met chronische lymfatische leukemie (CLL) tussen 1989 en 2008, gebaseerd op ‘population-based’ gegevens van de Nederlandse Kankerregistratie. De incidentie was stabiel bij mannen (5,1 gevallen per 100.000 personen per jaar (=persoonsjaren)), maar nam licht toe bij vrouwen van 2,3 tot 2,5 gevallen per 100.000 persoonsjaren. De incidentie steeg met name bij vrouwen in de leeftijd van 50–64 jaar (van 3,6 tot 4,3 gevallen per 100.000 persoonsjaren).
Over de tijd kregen patiënten minder vaak chemotherapie binnen 6 maanden na diagnose, er was een daling van 29% tot 24% bij mannen en van 25% tot 21% bij vrouwen. De relatieve vijfjaarsoverleving (dit is een benadering van de CLL-specifieke overleving) nam toe van 61% in 1989–1993 tot 70% in 2004–2008 voor mannen, en van 71% tot 76% voor vrouwen. De oversterfte ten gevolge van CLL nam af over de tijd en bleek hoger naarmate patiënten ouder zijn.
Verschillen in incidentie van CLL op basis van geslacht bleven bestaan, maar werden wel kleiner. De incidentie voor vrouwen nam toe in de richting van de stabiele incidentie voor mannen, waarschijnlijk door toegenomen detectie bij vrouwen. De bescheiden toename in overleving is mogelijk onderschat als gevolg van onderregistratie van recentelijk gediagnosticeerde indolente patiënten en het effect met terugwerkende kracht van de introductie van nieuwe therapieën.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2013;10:244–53)
Lees verderNTVH - 2013, nummer 7, october 2013
drs. A.J. Wilhelm , dr. J.J.W.M. Janssen
De behandeling van chronische myeloïde leukemie (CML) is sinds de introductie van de tyrosinekinaseremmer (TKR) imatinib in 2001 sterk verbeterd en vereenvoudigd. Sinds enkele jaren zijn nilotinib en dasatinib aan het therapeutisch arsenaal toegevoegd, waardoor patiënten die resistent of intolerant zijn voor imatinib alsnog uitstekende resultaten kunnen bereiken. In dit artikel wordt ingegaan op het nut van ‘therapeutic drug monitoring’ (TDM) bij de therapie met TKR’s. Na het behandelen van responsdefinities en bepalingsmethoden, wordt een overzicht gegeven over wat bekend is over de relatie tussen blootstelling en respons en de variatie in farmacokinetiek. Het bewijs ontbreekt dat routinematige TDM bij alle CML-patiënten de klinische uitkomsten voor de gehele groep verbetert. Indicaties om plasmaconcentraties te meten zijn suboptimale of trage respons, falen van de behandeling, bijwerkingen, geneesmiddelinteracties of het vermoeden van therapieontrouw.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2013;10:254–9)
Lees verderNTVH - 2013, nummer 7, october 2013
dr. P.P.T. Brons , drs. A.A.A. van der Linde , dr. W.L. van Heerde
Congenitale trombocytopenie is een relatief zeldzame oorzaak van trombocytopenie. De frequentie wordt mogelijk onderschat door onbekendheid met de ziektebeelden en de soms lastige differentiaaldiagnose. Dit artikel behandelt de diagnostiek van congenitale trombocytopenie door middel van een stapsgewijze aanpak.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2013;10:260–7)
Lees verder