OVERZICHTSARTIKELEN

‘Evidence-based’ transfusiegeneeskunde in Nederland

NTVH - 2012, nummer 5, july 2012

prof. dr. J.G. van der Bom , prof. dr. A. Brand , dr. J.A. van Hilten , dr. C.L. van der Poel , dr. M.R. Schipperus , dr. P. Strengers , dr. E.C. Vamvakas , dr. R.R.P. de Vries , drs. H.J.C. de Wit , prof. dr. J.J. Zwaginga

Samenvatting

In een recentelijk aan de Leidse Universiteit gehouden brainstorm/bijeenkomst in het kader van het Boerhaave gasthoogleraarschap van dr. E. Vamvakas, formuleerden 10 experts hoe de transfusiegeneeskunde zich de komende 10 jaar in Nederland moet ontwikkelen. ‘Evidence-based practice’ en kosteneffectiviteit werden daarbij gezien als belangrijkste leidraden. Hoewel het beste bewijs klassiek komt uit ‘randomised controlled trials’ zijn (gepoolde) observationele studiegegevens in de transfusiegeneeskunde vaak minstens zo waardevol. Zowel ‘randomised controlled trials’ als goed opgezette observationele studies kunnen het bewijs leveren voor de effectiviteit en veiligheid c.q. de risico’s van zowel bestaande als nieuwe bloed- en celproducten. Dergelijk onderzoek zal ook de voordelen van nieuwe testen en veranderde transfusierichtlijnen ten aanzien van effectiviteit, veiligheid, logistiek gemak, minder bijwerkingen en/of onnodig bloedverbruik meetbaar moeten maken. De moeilijkheid blijft echter dat als we het hebben over deze ‘voordelen’, dat deze qua economische kosten en baten lastiger te beoordelen zijn. Bij kosteneffectiviteitsstudies moet men zich verder realiseren dat hier vrijwel altijd een aantal aannames en schattingen van de werkelijkheid moeten worden gebruikt. Het voorliggende artikel bespreekt de belangrijkste conclusies uit de bijeenkomst. Weergaven van de afzonderlijk besproken onderwerpen zijn tevens beschikbaar op de website van de Nederlandse Vereniging voor Bloedtransfusie (http://nvbtransfusie.nl/).

(NED TIJDSCHR HEMATOL 2012;9:186–91)

Lees verder

Het gebruik van venacavainferiorfilters

NTVH - 2012, nummer 4, june 2012

drs. P. van Balen , dr. A.R. van Erkel , prof. dr. H.J.C. Eikenboom

Samenvatting

Venacava-inferior (VCI)-filters worden gebruikt om het optreden van een longembolie te voorkomen. De ontwikkeling van de verwijderbare (‘retrievable’) filters maakt het mogelijk om een VCI-filter voor een korte tijd te plaatsen. Naar de effectiviteit en veiligheid van VCI-filters is weinig prospectief gecontroleerd onderzoek gedaan. De belangrijkste indicatie voor het (tijdelijk) plaatsen van een VCI-filter is de aanwezigheid van een veneuze trombo-embolie en het bestaan van een sterke contra-indicatie voor het gebruik van anticoagulantia. Het gebruik van een VCI-filter bij patiënten die wel anticoagulantia gebruiken, heeft geen aantoonbare meerwaarde, tenzij sprake is van progressie van de veneuze tromboembolie onder adequate instelling met anticoagulantia. Op dit moment is er geen plaats voor het gebruik van een VCI-filter als primaire profylaxe bij patiënten met een hoog risico op veneuze tromboembolie en een hoog bloedingsrisico.

(NED TIJDSCHR HEMATOL 2012;9:147–53)

Lees verder

Multipel myeloom en behandelinggeïnduceerde polyneuropathie

NTVH - 2012, nummer 3, april 2012

dr. A. Broyl , dr. J.L.M. Jongen , prof. dr. P. Sonneveld

Samenvatting

Introductie van nieuwe middelen als thalidomide en bortezomib hebben de prognose van patiënten met multipel myeloom substantieel verbeterd en vormen nu de hoekstenen van myeloombehandeling. Polyneuropathie (PN) is echter een van de meest frequente, potentieel invaliderende niet-hematologische complicaties van zowel thalidomide als bortezomib, vaak leidend tot dosisaanpassing of staken van behandeling, met een potentieel negatief effect op klinische eindpunten en kwaliteit van leven. Om de juiste balans te vinden tussen maximaal profijt van behandeling en het behouden van kwaliteit van leven is het essentieel toxiciteit te minimaliseren. Dit overzichtsartikel zal ingaan op de klinische presentatie en verschillende typen PN, de risicofactoren en mechanismen achter de ontwikkeling hiervan, richtlijnen voor dosisaanpassing en behandeling van symptomen, en nieuwe middelen met een lager risico op PN.

(NED TIJDSCHR HEMATOL 2012;9:92–104)

Lees verder

Gerandomiseerd onderzoek naar het effect van het laagmoleculair-gewichtheparine nadroparine op overleving bij kankerpatiënten

NTVH - 2012, nummer 3, april 2012

drs. M.H. Geukes Foppen , dr. J.M.M.B. Otten

Samenvatting

Eerdere studies suggereren dat laagmoleculairgewichtheparine (LMWH) de overleving van patiënten met verschillende soorten carcinoom, zonder trombose, kan verbeteren. Om deze gegevens te bevestigen is een gerandomiseerde multicentrum, ‘open-label’ studie ontwikkeld met een meer homogene studiepopulatie. Patiënten met niet-kleincellig longcarcinoom (stadium IIIB), hormoon-refractair prostaatcarcinoom of lokaal voortgeschreden pancreascarcinoom kregen de standaard antikankerbehandeling met of zonder toevoegen van nadroparine. In de nadroparine-groep werd dit middel subcutaan gegeven gedurende 6 weken (2 weken therapeutisch, 4 weken halftherapeutische dosis). Als het mogelijk was kregen deze patiënten additionele cycli met nadroparine (2 weken therapeutisch gevolgd door 4 weken ‘uitwas’-periode).

In totaal werden 244 patiënten gerandomiseerd voor nadroparine en 259 voor de controlegroep. De mediane overleving was 13,1 maanden voor de nadroparine- groep versus 11,9 maanden in de controlegroep (hazardratio 0,94; 95%–betrouwbaarheidsinterval 0,75–1,18, aangepast voor soort carcinoom). Er was geen verschil in tijd tot progressie. Het percentage majeure bloedingen was vergelijkbaar (4,1% in de nadroparine-groep versus 3,5% in de controlegroep). Deze studie liet geen verschil in overleving zien bij het gebruik van nadroparine voor patiënten met de bovengenoemde carcinoomtypen. Lopende onderzoeken op dit gebied zullen moeten worden afgewacht voordat de rol van LMWH op kankeroverleving definitief kan worden vastgesteld.

(NED TIJDSCHR HEMATOL 2012;9:106–15)

Lees verder

Thuisbehandeling van longembolie: de Hestia-studie

NTVH - 2012, nummer 3, april 2012

drs. W. Zondag , dr. H.V. Huisman

Samenvatting

Doel: De veiligheid onderzoeken van thuisbehandeling van patiënten met acute longembolie, die geselecteerd zijn volgens vooraf vastgestelde criteria (Hestia-criteria).

Methode: De studie is opgezet als cohortstudie en uitgevoerd in 12 Nederlandse ziekenhuizen in de periode van 2008 tot 2010. Patiënten met acute longembolie werden gescreend met de Hestia-criteria om thuis te worden behandeld met laagmoleculairgewichtheparine (nadroparine), gevolgd door vitamine-Kantagonisten. Alle patiënten die in aanmerking kwamen voor thuisbehandeling werden direct ontslagen of binnen 24 uur nadat de diagnose ‘longembolie’ was gesteld. De uitkomsten waren recidief veneuze tromboembolie (VTE), recidief longembolie of diepe veneuze trombose (DVT), ernstige bloedingen en mortaliteit door alle oorzaken gedurende 3 maanden.

Resultaten: In totaal zijn 297 patiënten met acute longembolie thuis behandeld. Dit is 51% van de patiënten met acute longembolie, die met de criteria zijn gescreend. Alle patiënten zijn de volledige 3 maanden gevolgd. Zes patiënten hadden een recidief VTE (2,0%), waarvan 1 een recidief DVT en 5 een recidief longembolie. Er zijn geen patiënten overleden door longembolie, maar wel 1 patiënt door een ernstige intracraniële bloeding en 2 door eindstadium maligniteit (1,0%). Twee patiënten maakten een ernstige bloeding door (0,7%).

Conclusie: Thuisbehandeling van patiënten met acute longembolie, geselecteerd volgens de Hestia-criteria, lijkt effectief en veilig. Gerandomiseerd onderzoek is nodig om deze resultaten te bevestigen (Nederlands Trial Register No. 1319).

(NED TIJDSCHR HEMATOL 2012;9:116–8)

Lees verder

Diagnostiek en behandeling van het Sézarysyndroom

NTVH - 2012, nummer 2, march 2012

prof. dr. M.H. Vermeer , dr. C.J.M. Halkes , dr. E.W.A.F. Marijt , L. van der Fits

Samenvatting

Het Sézarysyndroom (SS) betreft een zeldzaam type cutaan T-cellymfoom dat wordt gekarakteriseerd door een hevig jeukende erythrodermie, gegeneraliseerde lymfadenopathie en aanwezigheid van neoplastische T-cellen (Sézarycellen) in de huid, lymfeklieren en het perifere bloed. Op basis van immuunfenotypische markers en klonaal herschikte T-celreceptorgenen wordt SS beschouwd als een maligniteit van naar de huid migrerende ‘memory’ T-cellen. De diagnose SS wordt gesteld op basis van de klinische presentatie (erythrodermie en lymfadenopathie) in combinatie met het aantonen van dezelfde (cytogenetisch afwijkende) T-celkloon in de huid en het perifere bloed, en 1 van de volgende criteria: >1.000 Sézarycellen/mm3 in het perifere bloed; verlies van de Tcelmarkers CD2, CD3, CD4 en/of CD5; een toegenomen CD4+-T-celpopulatie resulterend in een CD4: CD8-ratio >10. Behandeling van SS is vaak moeizaam en de prognose is doorgaans matig met een ziektespecifieke vijfjaarsoverleving rond 24%. Nieuwe ontwikkelingen in het onderzoek naar SS betreffen onder andere de identificatie van karakteristieke biomarkers voor SS die mogelijk behulpzaam kunnen zijn bij de (vroeg)diagnostiek van SS en behandeling met laaggedoseerde antilichamen tegen CD52, histondeacetylaseremmers en allogene hematopoëtische stamceltransplantaties. De recente identificatie van cruciale signaaltransductiepaden bij SS, waaronder NFkB en STAT3, zal hopelijk leiden tot de ontwikkeling van minder toxische en effectievere behandelingen.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2012;9:45–50)

Lees verder

Behandeling en preventie van trombose en ischemische aandoeningen bij hemofilie

NTVH - 2012, nummer 2, march 2012

dr. E.P. Mauser-Bunschoten , drs. D. Fransen van de Putte , drs. A. Tuinenburg , prof. dr. R.E.G. Schutgens

Samenvatting

De levensverwachting voor patiënten met hemofilie is toegenomen tot meer dan 70 jaar. Met het ouder worden zullen zij gaan lijden aan leeftijd gerelateerde comorbiditeit, zoals maligniteit en hart- en vaatziekten. Operatieve ingrepen, met daarbij het risico op trombo-embolie, zullen steeds vaker noodzakelijk zijn. Ook zal ontstolling geïndiceerd zijn in geval van ischemische hart- en vaatziekten.

Ter voorkoming van trombo-embolieën wordt bij patiënten bij wie operatieve ingrepen plaatsvinden waarvoor volledige stollingscorrectie nodig is, ook ontstolt door middel van heparine. Belangrijk hierbij is dat pas met heparine wordt begonnen nadat volledige stollingscorrectie is bereikt en dat deze wordt gestopt als de stollingsfactortoediening wordt afgebouwd en factor VIII/IX-concentraties onder 30% dalen. In geval van ischemische hart- en vaatziekten bestaat er een delicaat evenwicht tussen stolling en ontstolling. In principe is de behandeling hiervan hetzelfde als bij patiënten zonder hemofilie, waarbij tevens wordt gezorgd voor adequate stolling.

De anti-trombotische behandeling van stabiele angina pectoris bestaat uit dagelijks aspirine. Ter voorkoming van bloedingen wordt gestreefd naar dalspiegels van FVIII of FIX >1%.

De behandeling van hemofiliepatiënten met instabiele angina pectoris en ‘non ST elevated myocard infarct’, waarbij primaire percutane interventie niet is geïndiceerd, bestaat in de acute fase uit een combinatie van heparine, clopidogrel en aspirine.

Naast anti-trombotische therapie is stollingscorrectie geïndiceerd. Wanneer een combinatie van heparine, clopidogrel en aspirine wordt gegeven, wordt gestreefd naar factor VIII/IX-spiegels rond 80%. Wanneer de heparine na 48 uur wordt gestaakt, kan ook de dosis factor VIII/IX worden verminderd en wordt gedurende 2–4 weken behandeld met aspirine in combinatie met clopidogrel. Gedurende de periode van duale therapie met clopidogrel en aspirine is dagelijks profylaxe geïndiceerd, waarbij wordt gestreefd naar een dalspiegel FVIII of FIX van 30%. Zorgvuldige controle van de bloedingsfrequentie is noodzakelijk. Als wordt overgegaan op aspirinemonotherapie wordt gestreefd naar dalspiegels van >1% FVIII/IX.

In geval van percutane inteventie, zoals bij ‘ST elevated myocard infarct’, wordt geadviseerd om zo mogelijk de a. radialis aan te prikken en indien een stent is geïndiceerd een ‘bare-metal’ stent te gebruiken, omdat hierna een kortere periode van duale ontstolling noodzakelijk is.

In alle gevallen is nauwe samenwerking tussen de behandelend cardioloog en hematoloog noodzakelijk.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2012;9:51–8)

Lees verder