NTVH - 2018, nummer 6, september 2018
dr. E. Kemna , E. Volmeijer , dr. J. Slomp
Bij de herziening van de richtlijn Bloedtransfusie werd door patiëntenvereniging OSCAR-Nederland de volgende vraag ingebracht: “Is het beter om vers bloed in plaats van oud bloed te ontvangen bij patiënten met sikkelcelanemie?” Deze vraag werd niet geprioriteerd voor systematische analyse binnen de structuur van de richtlijnendatabase van het kennisinstituut, maar om een antwoord te kunnen geven op deze vraag is door de auteurs een literatuurstudie verricht. Hierbij zijn Cochrane, Pubmed en TRIP doorzocht voor publicaties, van oktober 2007 tot oktober 2017. Er is niet alleen gekeken naar patiënten met sikkelcelanemie, maar ook naar andere patiëntengroepen die frequent transfusies ontvangen (polytransfusees). Een meta-analyse met 14 ‘randomized controlled trials’ (RCT’s), vond geen verschil in mortaliteit met verser bloed (<20 d) in vergelijking met ouder bloed (>20 d). Dit wordt bevestigd in twee recente RCT’s. Kortom, transfusie van vers bloed was niet superieur ten opzichte van de standaard werkwijze. De subgroepanalyse voor polytransfusees laat tegenstrijdige resultaten zien. In de eerste studie (n=9) werd een hoger pre-transfusie Hb gezien (0,3 mmol/l) bij transfusie van vers (9,5 d) versus oud (18 d) bloed. In de tweede studie (n=9) werd geen significant verschil gezien in onder andere Hb-gehalte. Daarnaast adviseren verschillende richtlijnen, zonder enig ondersteunend bewijs, om bij sikkelcelziekte te transfunderen met bloed van <10 dagen oud en bij andere polytransfusees met bloed van <14 dagen oud. Concluderend is er onvoldoende bewijs dat bloedtransfusie met vers bloed een positief effect heeft. Derhalve wordt het huidige beleid rondom bloedtransfusie bij polytransfusees in Nederland vooralsnog niet aangepast.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2018;15:271–4)
Lees verderNTVH - 2015, nummer 5, july 2015
dr. S. Kersting , dr. P.F. Ypma , dr. W.E.F.M. Posthuma , dr. L.J. Ellerbroek
Secundaire hypogammaglobulinemie komt vaak voor bij patiënten met chronische lymfatische leukemie en is een belangrijke oorzaak voor recidiverende infecties. Uit meerdere onderzoeken blijkt dat toediening van immuunglobulinen leidt tot afname van ernstige luchtweginfecties, echter zonder invloed op overleving. Gezien de mogelijke bijwerkingen van immuunglobuline, de kosten en het ontbreken van effecten op overleving is het wenselijk een selectie te maken van de patiënten die vooral gebaat zullen zijn bij deze behandeling. Op basis van onderzoek zullen patiënten met recidiverende ernstige luchtweginfecties én immuunglobuline-G <3 g/l het meest gebaat zijn bij immuunglobulinesuppletie. Profylactisch antibiotica kunnen als alternatief voor immuunglobulinesuppletie worden overwogen, maar hier zijn helaas geen vergelijkende onderzoeken naar verricht.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2015;12:186–9)
Lees verderNTVH - 2015, nummer 4, june 2015
drs. M.J.A.G. Claessen , prof. dr. A. Hagenbeek , dr. P.J. Lugtenburg
Brentuximab vedotin is een fraai voorbeeld van ‘targeted therapy’. Brentuximab vedotin is een antilichaam-geneesmiddel- conjugaat (‘antibody-drug conjugate’) dat specifiek en selectief wordt gekoppeld aan CD30-positieve cellen en vervolgens geïnternaliseerd. Door proteolyse in de tumorcel wordt het werkzame antikankermiddel monomethyl auristatine E vervolgens losgekoppeld van het antilichaam en verstoort het de celdeling. Naast de bekende CD30-positieve lymfomen als het hodgkinlymfoom en het anaplastisch grootcellige T-cellymfoom, komt CD30 ook deels tot expressie op andere lymfomen, zoals het diffuus grootcellig B-cellymfoom. Brentuximab vedotin is werkzaam gebleken als monotherapie bij sterk voorbehandelde hodgkinlymfoompatiënten bij wie zelfs complete remissies zijn bereikt en de algehele overleving werd verlengd. Toekomstige studies zijn er mede op gericht om brentuximab vedotin in eerdere behandellijnen te combineren met andere therapieën bij CD30-positieve lymfomen ter verbetering van de uitkomt. Brentuximab vedotin kan ook als monotherapie bij CD30-positieve lymfomen worden toegepast, daar waar geen standaardtherapie meer voor handen is of waar standaardtherapie te toxisch wordt bevonden.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2015;12:138–47)
Lees verderNTVH - 2014, nummer 8, december 2014
drs., ing. J.L.W. Pot , dr. S.K. Klein , dr. M.M. Malingré
Vancomycine is een antibioticum dat vaak wordt toegepast bij hemato-oncologische patiënten. Doseren van vancomycine geschiedt op basis van bloedspiegels. Twee ‘case reports’ laten zien dat standaarddoseringen leidden tot subtherapeutische spiegels. Ruime verhoging van de dosering leidde vervolgens wel tot therapeutische spiegels. Retrospectief database-onderzoek (september 2010-augustus 2013) naar vancomycine-gebruik in het Meander Medisch Centrum (433 patiënten) toonde aan dat bij 17% (11 van de 63) van de hemato-oncologische patiënten een hoge dosering vancomycine van >3.000 mg benodigd was voor het behalen van therapeutische spiegels. Voor de niet-hemato-oncologische groep was dit 4% (8 van de 209). De hieruit berekende oddsratio is 5,31. Van het tweetal ‘case reports’ is de kinetiek geanalyseerd met kinetieksoftware en vergeleken met populatiegegevens. Hieruit bleek dat in de 2 ‘case reports’ de totale klaring van vancomycine was toegenomen (populatie: 4,70 l/u; casus 1: 6,35 l/u; casus 2: 10,77 l/u), de renale fractie van de klaring was toegenomen (populatie: 0,75; casus 1: 1,03; casus 2: 1,02) en de halfwaardetijd afgenomen (populatie: 8,61 uur; casus 1: 6,80 uur; casus 2: 4,22 uur). Een verklaring hiervoor ligt mogelijk in hyperfiltratie. Dit fenomeen blijkt relevant voor vancomycine en is reeds aangetoond voor de aminoglycosiden amikacine, gentamicine en tobramycine, en zal waarschijnlijk ook voor andere, voornamelijk renaal geklaarde, geneesmiddelen gelden. Het meten van bloedspiegels, indien mogelijk, kan goede ondersteuning bieden.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2014;11:363–7)
Lees verderNTVH - 2014, nummer 3, april 2014
dr. N. Thielen , dr. B. van der Holt , prof. dr. G.E.G. Verhoef , R.A.H.M. Ammerlaan , prof. dr. P. Sonneveld , dr. J.J.W.M. Janssen , dr. W. Deenik , prof. dr. J.H.F. Falkenburg , prof. dr. M.J. Kersten , dr. H.A.M. Sinnige , dr. M.R. Schipperus , dr. A.V.M.B. Schattenberg , dr. M. van Marwijk Kooy , dr. W.M. Smit , I.W.T. Chu , prof. dr. P.J.M. Valk , prof. dr. G.J. Ossenkoppele , prof. dr. J.J. Cornelissen
Ondanks de revolutionaire verbetering van de prognose van chronische myeloïde leukemie (CML) sinds de introductie van imatinib zijn er nog steeds patiënten met resistente ziekte. In deze multicentrum, gerandomiseerde fase III-studie werd onderzocht of toevoeging van intermediaire dosis cytarabine aan hoge dosis imatinib in vergelijking met hoge dosis imatinib alleen, de ‘major’ moleculaire respons (MMR) verbetert bij nieuw gediagnosticeerde CML-patiënten. De studie werd voortijdig gesloten vanwege teruglopende patiënteninclusie ten gevolge van de introductie van tweedegeneratie-tyrosinekinaseremmers en slechts een derde van de initieel vereiste patiënten werd geïncludeerd. Honderdnegen patiënten tussen 18 en 65 jaar werden gerandomiseerd tussen monotherapie met imatinib 800 mg (n=55) of imatinib 800 mg met toevoeging van 2 opeenvolgende cycli cytarabine 200 mg/m2, ieder gedurende 7 dagen (n=54). Na een mediane follow-up van 41 maanden volgde 67% van de patiënten nog steeds het studieprotocol. Het MMR-percentage na 12 maanden was 56% in de imatinib-groep en 48% in de combinatiegroep (p=0,39). Progressievrije overleving was 96% na 1 jaar en 89% na 4 jaar. De algehele vierjaarsoverleving was 97%. Bijwerkingen van graad 3 en 4 kwamen meer voor in de combinatiegroep. De toevoeging van intermediaire dosis cytarabine aan imatinib leidde niet tot een betere MMR na 12 maanden. De te lage ‘power’ van de studie belet ons echter om definitieve conclusies te trekken. Deze studie is geregistreerd op www.trialregister.nl (NTR674) en werd eerder gepubliceerd in Annals of Hematology 2013;92: 1049–56.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2014;11:113–23)
Lees verderNTVH - 2013, nummer 8, december 2013
dr. S.D.P.W.M. de Jonge-Peeters , prof. dr. E. Vellenga
Acute promyelocytenleukemie (APL) is een relatief zeldzame vorm van acute myeloïde leukemie en bezit de kenmerkende chromosomale translocatie t(15;17). Bij klinische verdenking op APL dient te worden gestart met retinoïnezuur (ATRA), mede gezien de hoge mortaliteit in de eerste 30 dagen van de behandeling. Risicostratificatie is sturend voor het beleid dat wordt ingezet en bestaat momenteel uit ATRA en chemotherapie. Met arsenicumtrioxide (ATO) en ATRA zijn veelbelovende resultaten verkregen en deze zullen in de toekomst worden geïntegreerd in de eerstelijnsbehandeling.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2013;10:319–24)
Lees verderNTVH - 2013, nummer 6, september 2013
dr. A.W. Rijneveld , prof. dr. J.J. Cornelissen
De huidige intensieve behandeling van volwassenen met een acute lymfatische leukemie (ALL) leidt bij ongeveer 85% van de patiënten tot een complete remissie en 50% heeft een langdurige overleving. Als patiënten een recidief van leukemie ontwikkelen, is de overleving zeer slecht: <10%. Deze feiten tonen het grote belang aan van het voorkómen van een recidief. Recentelijk zijn verschillende nieuwe middelen beschikbaar gekomen die in de eerste of de tweede lijn worden onderzocht. In verschillende fase I-II-studies bij kinderen en/of volwassenen is activiteit aangetoond van clofarabine bij B- en T-ALL en van nelarabine bij T-ALL. Doelgerichte therapie met behulp van monoklonale antilichamen tegen oppervlaktemarkers van ALL-cellen (CD19, CD20 en CD22) tonen veelbelovende resultaten. In dit artikel wordt ingegaan op de resultaten van clofarabine, nelarabine en monoklonale antilichaamtherapie (rituximab, blinatumomab en inotuzumab ozogamicine) bij patiënten met ALL.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2013;10:226–32)
Lees verder