Onderzoekers dr. Margareth Ozelo en collega’s bestudeerden in een nieuwe fase III-studie de effectiviteit van de gentherapie valoctocogene roxaparvovec bij mannen met ernstige hemofilie A.1 Hier werd gezien dat de behandeling leidde tot een significante afname in bloedingen en behoefte aan factor VIII-concentraat.
Eerder werd in een fase I/II-studie de optimale dosis bepaald van valoctocogene roxaparvovec (AAV5-hFVIII-SQ). In de nieuwe open-label fase III-studie werd de effectiviteit verder onderzocht bij mannen met ernstige hemofilie A, gekarakteriseerd door een factor VIII-niveau van 1 IU/dl of minder. De patiënten waren 18 jaar of ouder, hadden niet eerder factor VIII-remmers ontwikkeld en vertoonden geen anti-AAV5-antilichamen in het bloed. De hemofiliepatiënten maakten gebruik van profylaxe met factor VIII-concentraat. Bij de start van de studie ontvingen zij een enkele infusie met 6×1013 vectorgenomen van valoctocogene roxaparvovec per kilogram lichaamsgewicht.
Het belangrijkste eindpunt van de studie was de verandering in factor VIII-activiteit tussen week 49 en 52 na infusie, zoals gemeten met een chromogenic substraat-assay. Secundaire eindpunten waren het jaarlijks gebruik van factor VIII-concentraat en de bloedingsfrequentie.
Totaal waren er 134 hemofiliepatiënten die een infusie ontvingen en meer dan 51 weken werden gevolgd, hiervan testten 132 mannen hiv-negatief. Bij deze 132 patiënten was de gemiddelde factor VIII-activiteit ten tijde van week 49-52 toegenomen met 41,9 IU/dl (95%-BI: 34,1-49,7; p<0,001). De mediane verandering was 22,9 IU/dl (interkwartielbereik: 10,9-61,3). Bij de 112 participanten die meededen na deelname aan een prospectieve niet-interventionele studie, was het gemiddelde gebruik van factor VIII-concentraat afgenomen met 98,6% (p<0,001). Daarnaast was het aantal bloedingen dat behandeling behoefde bij deze patiënten met 83,8% afgenomen (p<0,001).
Alle deelnemers maakten minstens 1 bijwerking mee en 22 van de 134 maakten een ernstige bijwerking door. Bij 115 van de 134 participanten (85,8%) werden verhoogde ALAT-waarden waargenomen die werden behandeld met immuunsuppressiva. Andere veelvoorkomende bijwerkingen waren hoofdpijn (38,1%), misselijkheid (37,3%) en verhoogde AST-waarden (35,1%). Geen van de participanten ontwikkelden factor VIII-remmers of trombose.
In deze studie met mannen met ernstige hemofilie A zorgde een enkele infusie met de gentherapie valoctocogene roxaparvovec voor een significante toename in de factor VIII-activiteit, een jaar na infusie. Daarnaast werd een significante afname gezien in het jaarlijkse aantal bloedingen dat moest worden behandeld, alsmede een significante afname in het factor VIII-concentraatgebruik. Wel maakte 1:6 patiënten een ernstige bijwerking door.
Referentie