Orale monotherapie met iptacopan, een selectieve remmer van complementfactor B en de alternatieve complement-signaleringsroute van het immuunsysteem, verbetert de hematologisch en klinische uitkomsten van patiënten met persisterende anemie door paroxismale nachtelijke hemoglobinurie. Dit blijkt uit de resultaten van de APPLY-PNH- en APPOINT-PNH-studie.1
Paroxismale nachtelijke hemoglobinurie is een zeldzame aandoening die berust op een somatische mutatie in het PIGA-gen. Hierdoor ontstaat een afwijkende kloon van hematopoëtische stamcellen in het beenmerg, die erytrocyten, leukocyten en trombocyten produceert met een defect in het glycosylfosfatidylinositol-ankereiwit. De aandoening gaat vaak gepaard met hemolyse, een gestoorde hematopoëse, trombose en infecties. In fase II-studies zijn veelbelovende resultaten behaald met iptacopan bij patiënten met persisterende anemie door paroxismale nachtelijke hemoglubinurie, zowel als monotherapie bij onbehandelde patiënten als in aanvulling op een C5-complementremmer.2,3
In 2 multicentrische fase III-studies (APPLY-PNH en APPOINT-PNH) werden volwassen patiënten met persisterende anemie (hemoglobineconcentratie <10 g/dl) door paroxismale nachtelijke hemoglubinurie behandeld met alleen iptacopan gedurende 24 weken. In de APPLY-PNH-studie werden patiënten die waren behandeld met een C5-complementremmer – eculizumab of ravulizumab – gerandomiseerd tussen omschakelen naar monotherapie met iptacopan (n=62) of voortzetten van de anti-C5-therapie (n=35). In de APPOINT-PNH-studie werd iptacopan gegeven aan 40 patiënten die niet eerder waren behandeld met een C5-complementremmer en een LDH-concentratie van 1,5 keer de bovengrens van de referentiewaarden hadden. De 2 primaire uitkomstmaten in de APPLY-PNH-studie waren een stijging van de hemoglobineconcentratie ≥2 g/dl ten opzichte van de uitgangswaarde en een hemoglobineconcentratie 12 g/dl, zonder noodzaak van transfusie van erythrocyten. De primaire uitkomstmaat van de APPOINT-PNH-studie was een stijging van de hemoglobineconcentratie ≥2 g/dl ten opzichte van de uitgangswaarde, ook zonder transfusiebehoefte.
In de iptacopangroep van de APPLY-PNH-studie was bij 51 patiënten de hemoglobineconcentratie met 2 g/dl of meer gestegen ten opzichte van de uitgangswaarde en hadden 42 patiënten een hemoglobineconcentratie 12 g/dl, zonder noodzaak van een transfusie van erytrocyten. Geen van de patiënten in de controlegroep bereikte de primaire uitkomsten. In de APPOINT-PNH-studie werd bij 31 patiënten een stijging van de hemoglobineconcentratie ≥2 g/dl waargenomen, zonder transfusiebehoefte. In de APPLY-PNH-studie hadden 59 patiënten in de iptacopangroep en 14 patiënten in de controlegroep geen bloedtransfusie nodig. In de APPOINT-PNH-studie had geen van de patiënten een transfusie nodig. Behandeling met iptacopan verhoogde de hemoglobineconcentratie, verminderde de mate van vermoeidheid, verlaagde het reticulocytenaantal en de bilirubineconcentratie, en resulteerde in een gemiddelde LDH-concentratie die minder dan 1,5 keer de bovengrens van de referentiewaarden was. Hoofdpijn was de meest voorkomende bijwerking van iptacopan.
Kortom, orale monotherapie met iptacopan resulteerde in een klinisch relevante verbetering van de hemoglobineconcentratie bij patiënten met persisterende anemie door paroxismale nachtelijke hemoglubinurie, ongeacht of zij waren behandeld met een C5-complementremmer. Langere follow-up is vereist om het effect van iptacopan op het risico op trombo-embolische complicaties en infecties te kunnen beoordelen.
Referenties