SAMENVATTING
Patiënten met een hematologische aandoening hebben een verhoogd risico op een ernstig beloop van en overlijden aan een infectie met ‘severe acute respiratory syndrome coronavirus 2’ (SARS-CoV-2). Begin 2021 werden deze patiënten in Nederland daarom met voorrang gevaccineerd tegen SARS-CoV-2. Het was echter onduidelijk of SARS-CoV-2-vaccinaties bij deze patiënten bescherming zouden bieden tegen het ‘coronavirus disease 19’ (COVID-19), gezien de immuundeficiënties die worden veroorzaakt door hematologische aandoeningen of de behandeling ervan. Inmiddels hebben de meeste patiënten met een hematologische aandoening ten minste drie vaccinaties gekregen. Cohortstudies in binnen- en buitenland hebben laten zien dat een substantieel deel van de immuungecompromitteerde patiënten met een hematologische aandoening toch een antistofconcentratie boven de veronderstelde beschermingsgrens weet te bereiken na een basisschema van twee mRNA-vaccinaties. Een derde vaccinatie bracht bij het merendeel van de patiënten de antistofconcentraties zelfs tot een niveau vergelijkbaar met dat van gezonde volwassenen na twee vaccinaties. Het basisschema voor COVID-19-vaccinatie moet daarom voor patiënten met hematologische aandoeningen bestaan uit drie in plaats van twee mRNA-vaccinaties. Patiënten na allogene hematopoëtische stamceltransplantatie (HCT) en andere B-celgedepleteerde patiënten dienen gerevaccineerd te worden na voldoende herstel van het immuunsysteem. Het aantal doses en de exacte timing van revaccinatie moeten nog worden vastgesteld. De observaties dat redelijk tot goede antistofconcentraties worden bereikt bij patiënten met verlaagde B-celaantallen of andere immuundeficiënties (bijvoorbeeld als gevolg van ruxolitinib of ibrutinib) en het feit dat goede T-celimmuniteit wordt opgebouwd ook in afwezigheid van B-cellen, geeft aan dat SARS-CoV-2-vaccinaties niet moeten worden uitgesteld bij patiënten tijdens of kort na behandeling in verband met een hematologische aandoening.
(NED TIJDSCHR HEMATOL 2022;19:217–23)