Hemofiliepatiënten lijden aan een erfelijk tekort aan stollingsfactor VIII of IX, wat kan leiden tot terugkerende spontane bloedingen. Deze patiënten hebben ook vaak last van hematurie, wat inhoudt dat er bloed, en specifieker rode bloedcellen, aanwezig zijn in de urine. Er valt onderscheid te maken tussen microscopische en macroscopische hematurie. Bij macroscopische hematurie is kleurt de urine roze, rood of donkerbruin en kunnen er bloedklontjes aanwezig zijn. Bij microscopische hematurie is de hoeveelheid bloed in de urine zo klein dat het alleen onder een microscoop kan worden waargenomen.1
Het is al langer bekend dat volwassen hemofiliepatiënten vaker last hebben van een hoge bloeddruk dan de gemiddelde persoon.2 De reden achter dit fenomeen is echter nog niet duidelijk. Wel is bekend dat genetica een rol speelt – als familieleden een hoge bloeddruk hebben, is de kans een stuk groter dat jij dit ook ontwikkelt.3 Daarnaast speelt je eigen gedrag een rol – obesitas, een hoge alcohol- of zoutinname vergroten de kans op het ontwikkelen van een hoge bloeddruk.4 Onderzoeker dr. Qvigstad en zijn collega’s dachten dat daarnaast mogelijk nog een risicofactor te bepalen was: macroscopische hematurie.5
Om dit te verifiëren werden 512 hemofiliepatiënten onderzocht. De familie- en eigen geschiedenis met hoge bloeddruk werd vastgelegd. Wanneer een eerstelijns familielid een hoge bloeddruk had, werd dit als een ‘positieve familiegeschiedenis in hoge bloeddruk’ (FG+) gezien. Daarnaast werd de bloeddruk opgemeten. De bloeddruk werd als hoog gezien wanneer deze systolisch (wanneer het hart samentrekt) 140 mm Hg was, en/of diastolisch (wanneer het hart ontspant) boven de 90 mm Hg. Verder werd bepaald of de patiënt een geschiedenis had met macroscopische hematurie, en zo ja, hoe vaak dit was opgetreden.
De patiënten werden vervolgens in 3 groepen verdeeld: 1. Geen hoge bloeddruk, 2. Hoge bloeddruk met een positieve familiegeschiedenis (FG+) en 3. Hoge bloeddruk en negatieve familiegeschiedenis (FG-). In een statistische analyse werden deze groepen vergeleken en al hun kenmerken naast elkaar gelegd. Hieruit bleek dat er geen verband was tussen macroscopische hematurie en hoge bloeddruk wanneer iemand geen eerstelijns familielid (FG-) had met een hoge bloeddruk.
Bij hemofiliepatiënten die wel een familiegeschiedenis van hoge bloeddruk (FG+) hadden, bleek macroscopische hematurie wél een risicofactor te zijn. De kans om een hoge bloeddruk te ontwikkelen was bijna 2 keer zo groot bij FG+ patiënten met macroscopische hematurie. Ook bleek het dat de kans op het ontwikkelen van een hoge bloeddruk toenam naar mate de macroscopische hematurie vaker optrad.
Hiernaast kwamen ook de bekende risicofactoren body massa index (BMI) en leeftijd naar voren als belangrijke voorspeller voor het ontwikkelen van een hoge bloeddruk. Ook diabetes en een lage glomerulaire filtratiesnelheid (hoeveelheid gefilterde voorurine in de nieren) waren zoals verwacht een risicofactor.
Over het algemeen wordt macroscopische hematurie als een onschuldig symptoom bij hemofilie gezien. Dit onderzoek toonde echter aan dat macroscopische hematurie een risicofactor is voor het ontwikkelen van hoge bloeddruk, wat belangrijk is omdat dit (verdere) nierschade kan veroorzaken, hart- en vaatziekte of een beroerte.5 Een andere studie van dezelfde onderzoekers toonde al aan dat het frequent ontvangen van profylaxe (extra stollingsfactoren) er voor zorgde dat er minder vaak macroscopische hematurie optrad.6 Daaruit volgend zou frequente profylaxe dus mogelijk de kans op een hoge bloeddruk kunnen verlagen bij hemofiliepatiënten met een familiegeschiedenis van hoge bloeddruk.5 Verder onderzoek zal dit verband aan moeten tonen.
Bronnen