Overlevingsvoordeel door glofitamab in fase III STARGLO-studie bij diffuus grootcellig B-cellymfoom

juni 2024 EHA 2024 Willem Van Altena

Onlangs werden op de jaarlijkse bijeenkomst van de European Hematology Association (EHA) bijgewerkte gegevens gepresenteerd uit de fase III STARGLO-studie. Deze studie onderzoekt het effect van CD20xCD3 bispecifieke antistof glofitamab (op de markt gebracht door Roche met de merknaam Columvi) op de algehele overleving bij eerder behandeld recidiverend/refractair diffuus grootcellig B-cellymfoom (DLBCL).

De nieuwe, gunstige gegevens onderbouwen tussentijdse resultaten van april, waaruit bleek dat glofitamab in combinatie met chemotherapie het primaire eindpunt van verbeterde OS bereikte ten opzichte van de combinatie van rituximab en chemotherapie.

STARGLO

De STARGLO-studie includeerde 274 patiënten met recidiverend of refractair DLBCL die minstens één eerdere behandellijn hadden ondergaan en niet in aanmerking kwamen voor een autologe stamceltransplantatie. Deelnemers werden gerandomiseerd om glofitamab of rituximab te ontvangen, beide in combinatie met gemcitabine en oxaliplatine. Ongeveer tweederde had slechts één eerdere behandeling ondergaan, terwijl de rest minstens twee eerdere behandelingen had gehad.

Op de datum van de primaire analyse, maart 2023, toonde glofitamab een OS-voordeel van 41% in vergelijking met de controlearm. Het middel verbeterde ook de progressievrije overleving (PFS) met 63%, met complete respons (CR)-percentages van 50,3% voor glofitamab versus 22% voor rituximab.

Bij de vervolganalyse op 16 februari dit jaar, nadat alle patiënten de therapie hadden voltooid, bleef glofitamab een superieure mediane OS tonen van 25,5 maanden versus 12,9 maanden voor de controlearm. Dit resulteerde in een OS-voordeel van 38% ten gunste van glofitamab. Het middel presteerde ook beter dan rituximab op PFS met een voordeel van 60% (13,8 vs 3,6 maanden), evenals op CR-percentage (58,5% vs 25,3%).

Bijwerkingen

De combinatie met glofitamab leidde echter tot meer bijwerkingen (AE’s) in vergelijking met het rituximab-regime. Bijna 70% van de glofitamab -patiënten ervoer bijwerkingen van graad 3 of 4, vergeleken met 36% in de  andere groep. Bovendien stierven ongeveer 8% van de glofitamab -patiënten tijdens de studie, vergeleken met 4,5% bij rituximab, voornamelijk als gevolg van meer COVID-19-gerelateerde AE’s. Na correctie voor de langere blootstellingsduur waren de AE-percentages tussen de groepen vergelijkbaar.

Referentie

Bekijk de presentatie van de STARGLO-studie tijdens EHA 2024.