Beeldvorming door MRI is de beste manier om gewrichtsafwijkingen bij hemofiliepatiënten te detecteren. Tot die conclusie komen dr. Wouter Foppen en een onderzoeksteam van het UMC Utrecht in hun artikel, dat onlangs verscheen in het hematologische vakblad Blood Advances.
Gebruikelijk is om röntgenfoto’s te gebruiken bij het onderzoek van gewrichten, maar die techniek is niet toereikend om vroege afwijkingen van de weke delen, zoals het gewrichtsvlies en -kraakbeen, vast te stellen. Juist een vroege diagnose van afwijkingen maakt dat behandeling vroeg van start kan gaan, wat mogelijk onomkeerbare bot- en gewrichtskraakbeenschade kan voorkomen.
Het gewrichtsvlies speelt een cruciale rol bij de pathogenese van hemofilieartropathie. Hypertrofie van het gewrichtsvlies met neovascularisatie verhoogt het risico op bloedingen. In vitro-studies hebben aangetoond dat afwijkingen van het gewrichtsvlies metabole stoornissen in het bot en het gewrichtskraakbeen veroorzaken.
In de praktijk wordt MRI niet vaak ingezet bij gewrichtsonderzoek van hemofiliepatiënten, wat volgens Foppen deels te verklaren valt uit beperkte beschikbaarheid en kostenoverwegingen. Verder was de klinische relevantie van de vroege afwijkingen aan kraakbeen en gewrichtsvlies nog niet eerder goed in kaart gebracht. Reden voor het Utrechtse team om door middel van prospectief cohortonderzoek gedurende een periode van 5 jaar na te gaan in hoeverre de afwijkingen, die dankzij MRI ontdekt worden, in verband staan met gewrichtsbloedingen en ernstige gewrichtsaandoeningen.
Voor de studie werden 5 jaar lang 26 hemofiliepatiënten van tussen de 12 en 30 jaar oud gevolgd, met matig ernstige tot ernstige hemofilie, bij wie op röntgenfoto’s weinig of geen gewrichtslijden aan het licht kwam. Bij aanvang van het onderzoek ondergingen alle proefpersonen een MRI en een radiografie van knieën en enkels.
In totaal leverde het onderzoek gegevens op over 104 gewrichten, waarvan 36% gedurende de follow-up bloedingen kreeg. Daarbij was de incidentie hetzelfde bij patiënten met een ernstige hemofilie, die een profylactische behandeling kregen, en patiënten met een matige hemofilie die een behandeling volgens noodzaak kregen.
Het absolute bloedingsrisico bedroeg 80% voor gewrichten met hypertrofisch gewrichtsvlies en 27% bij gewrichten zonder hypertrofie van het gewrichtsvlies (p<0,01). Hypertrofie van het gewrichtsvlies bij MRI bleek een belangrijke en onafhankelijke voorspeller van het optreden van gewrichtsbloedingen te zijn. Als bij de MRI die de proefpersonen bij aanvang van de studie ondergingen afwijkingen van het gewrichtsvlies, het bot of het gewrichtskraakbeen werden gezien die niet te zien waren op de gewone röntgenfoto’s, was er een hoger risico op radiografische afwijkingen 5 jaar later (positieve voorspellende waarde: 75%, negatieve voorspellende waarde: 98%).
Foppen en zijn team concluderen dat een MRI-onderzoek van de gewrichten relevante en vroegtijdige informatie geeft bij hemofiliepatiënten zonder of met weinig gewrichtslijden. Door de toestand van de gewrichten te volgen kan de behandeling zo nodig worden aangepast.