Het is bekend dat vrouwen meer bijwerkingen hebben van chemotherapie dan mannen, maar weinig studies hebben geslachtsverschillen onderzocht bij immuun- of doelgerichte therapieën. Een groep Amerikaanse onderzoekers analyseerde recentelijk de bijwerkingen per geslacht en per oncologische behandelingsmodaliteit over een periode van bijna 40 jaar.1
Bij verschillende ziekten worden variaties in de respons op een behandeling waargenomen tussen mannen en vrouwen. Ondanks het groeiende bewijs dat het geslacht van de patiënt voorspellend is voor de gevolgen van de ziekte, wordt het geslacht nog zelden meegenomen in de evaluatie van het risico en de selectie van de behandeling.
Vanwege de groeiende aandacht voor precisiegeneeskunde en de individualisering van behandelingen analyseerden dr. Unger en collega’s sekseafhankelijke behandelingsgerelateerde bijwerkingen als gevolg van oncologische behandeling. Zij gebruikten hiervoor data uit de SWOG-databank van klinische fase II- en III-studies die zijn uitgevoerd tussen 1980 en 2019. Geslachtsspecifieke kankers werden hierbij buiten beschouwing gelaten.
Bijwerkingen werden gecategoriseerd aan de hand van de ‘Common Terminology Criteria for Adverse Events’ (CTCAE) en de ‘Patient-Reported Outcome-CTCAE’ (PRO-CTCAE) criteria.2-3 Symptomatische bijwerkingen werden ingedeeld volgens de PRO-CTCAE, en laboratoriumgebaseerde of meetbare bijwerkingen werden gecategoriseerd volgens de CTCAE.
Dertien symptomatische en veertien objectieve bijwerkingencategorieën werden geanalyseerd. De objectieve bijwerkingen werden nog uitgesplitst op hematologische en niet-hematologische bijwerkingen.
Data van 23.296 patiënten (8.838 vrouwen [37,9%]; 14.458 mannen [62,1%]) uit 202 trials werden geanalyseerd. Van hen ontvingen 17.417 chemotherapie, 2.319 immuuntherapie en 3.560 doelgerichte therapie. De meest voorkomende vormen van kanker waren gastro-intestinale kanker (26,1%), longkanker (20,5%) en leukemie (12,1%). Een kwart (24,4%) van de patiënten kreeg een adjuvante behandeling. Chemotherapiebehandeling werd voornamelijk gezien in studies van 1989 tot 1999 (68,4%), terwijl immuuntherapie (53,6%) en doelgerichte therapieën (50,3%) vaker voorkwamen van 2010 tot 2019.
In totaal werden 274.688 bijwerkingen geregistreerd. Van alle patiënten ervaarden 64,6% (n=15.051) één of meer ernstige bijwerkingen (graad≥3).
Vrouwen vertoonden een 34% hoger risico op ernstige bijwerkingen in vergelijking met mannen (odds ratio [OR]: 1,34; 95%-BI: 1,27-1,42; p<0,001) en een 49% hoger risico onder degenen die immuuntherapie kregen (OR [95%-BI]: 1,49 [1,24-1,78]; p<0,001). Zij ervaarden bovendien een verhoogd risico van ernstige symptomatische bijwerkingen onder alle behandelingen, maar met name bij immuuntherapie (OR [95%-BI]: 1,66 [1,37-2,01]; p<0,001). Vrouwen die chemotherapie of immuuntherapie kregen, hadden daarnaast een verhoogd risico op ernstige hematologische bijwerkingen. Er werden geen statistisch significante sekseverschillen gevonden in het risico van het ontwikkelen van niet-hematologische bijwerkingen.
De grotere aanwezigheid van zowel symptomatische bijwerkingen als hematologische bijwerkingen bij vrouwen over meerdere behandelingsmodaliteiten geeft aan dat er behandelingsbrede sekseverschillen bestaan. Dit zou te wijten kunnen zijn aan verschillen in het rapporteren van de bijwerkingen, maar ook aan farmacokinetiek, farmacodynamiek, en farmacogenomica, de totale dosis die ontvangen werd en/of therapietrouw.
Grote verschillen werden waargenomen bij patiënten die immuuntherapie kregen, wat suggereert dat het bestuderen van de bijwerkingen van deze middelen een prioriteit is.
Referenties